De boer zijn brood is de bij zijn dood. Of niet?

Neonicotinoïden
21-12-2017

-

door verscheen in :
8 minuten
Leestijd:
Kort voor de zomer werd – althans volgens de media – het definitieve bewijs geleverd dat het gebruik van bepaalde bestrijdingsmiddelen zorgt voor bijensterfte. Dat zou blijken uit de meest omvangrijke veldstudie ooit uitgevoerd in drie Europese landen door het Britse Centre for Ecology and Hydrology (CEH). De studie lag meteen onder vuur, omdat de onderzoekers de uitkomsten wel heel erg een bepaalde richting uit interpreteerden. Joost van Kasteren zocht voor het tijdschrift Vork uit hoe het zit. Spoiler: het veel gezochte definitieve bewijs is nog niet geleverd.

Met enig gevoel voor overdrijving stellen milieu-activisten en bevlogen wetenschappers dat de ‘deken van gif’ die over het platteland ligt verantwoordelijk is voor de toegenomen bijensterfte. Niet alleen van huisdieren, zoals de honingbij, maar ook van in het wild levende solitaire bijen en hommels. Meer in het bijzonder gaat het hierbij om neonicotinoïden, ook wel neonics, een veelgebruikt insectendodend middel. Het wordt onder meer gebruikt in koolzaad, suikerbieten en granen – hoofdgewassen voor de
Europese akkerbouw. In veel toepassingen wordt zaaizaad gecoat met het middel, waardoor de hele plant – inclusief de pollen, het middel bevat.

Omvangrijkste veldstudie ooit

Eind juni werden de resultaten gepubliceerd van de meest omvangrijke veldstudie ooit naar het effect van twee neonics (clothianidine en thiamethoxam) op drie soorten bijen: honingbij, aardhommel en metselbij. De eerste twee vormen kolonies, de metselbij is solitair. De studie werd uitgevoerd in drie landen: Duitsland, Engeland en Hongarije op in totaal 33 locaties (bij elkaar 63 hectare) koolzaad. Het gewas was in de winter ingezaaid en stond in het daaropvolgende voorjaar in bloei. Alle drie bijensoorten foerageren op koolzaad. De studie is betaald door twee grote producenten van neonics, Bayer en Syngenta.

In het artikel, gepubliceerd in Science, concluderen de onderzoekers dat ze voor honingbijen zowel positieve als negatieve effecten vonden tijdens de bloeiperioden, waarbij de negatieve zich alleen voordeden in Engeland en Hongarije. In Hongarije bleken de bijenvolken ook verzwakt uit de winter te komen met een kwart minder werkbijen. Bij de hommels en solitaire bijen had het gebruik van neonics een negatief effect op de voortplanting. Daarbij deed zich het merkwaardige fenomeen voor dat niet alleen resten van de twee genoemde neonics in het nest werden gevonden, maar ook die van een derde (imidacloprid) die niet is gebruikt in de proefvelden.

Scepsis

Meteen na publicatie barstte de discussie los. Terwijl de ‘reguliere’ media kopten dat nu eindelijk het definitieve bewijs was geleverd – een conclusie die enthousiast werd omarmd door de milieubeweging – waren serieuze bloggers behoorlijk sceptisch over de resultaten en vooral over de conclusies die daaraan werden verbonden. Die scepsis werd gevoed door een ‘expert reaction’, georganiseerd door het Science Media Centre in London.

Naast lof hadden de experts ook kritiek onder meer op het feit dat er in Duitsland geen enkel negatief effect van neonics werd gemeten – alleen positieve– terwijl in Engeland en Hongarije zowel positieve als negatieve effecten werden gemeten. De onderzoekers zelf hebben het in dit verband over ‘countryspecific effects’, maar blijven vaag over wat er dan zo specifiek is in Duitsland of in Engeland en Hongarije.

Waar de meeste bloggers op aansloegen was de ‘expert reaction’ van Peter Campbell, die bij Syngenta verantwoordelijk is voor de beoordeling van milieurisico’s. Als een van de financiers van de studie had hij toegang tot alle data. In zijn bijdrage voor het Science Media Centre wijst Campbell erop dat de onderzoekers in totaal 258 end points hebben gemeten op zoek naar effecten. Die meetpunten variëren van de grootte van het bijenvolk voor en na de winter tot de hoeveelheden eitjes die verpoppen en uitkomen en aantallen werkbijen. Voor het overgrote deel hebben neonics geen effect op die meetpunten, constateert Campbell, In zeven gevallen is er sprake van een positief effect en in negen gevallen van een negatief effect. Als je ervan uitgaat dat de kans op een toevalstreffer 5 procent is, niet ongebruikelijk in dit soort studies, zouden de negatieve en positieve effecten (beiden 3 procent) ook toevallig kunnen zijn. Ofwel: de veldstudie geeft geen uitsluitsel over de vraag of deze neonics schadelijk zijn voor honingbijen.

Niet doorslaggevend

Om commentaar gevraagd, reageert de eerste auteur van de studie, Ben Woodcock van het Britse Centre for Ecology and Hydrology met een verwijzing naar de Bee Guidance van Europese voedselwaakhond EFSA (zie kader). Die noemt drie primaire meetpunten, waarvan er twee in de studie zijn gemeten. Dat zijn het mogelijke effect van neonics op de grootte van het bijenvolk en op de wintersterfte. Het derde – officiële– meetpunt is de sterfte onder werkbijen in het bloeiseizoen, maar dat kun je alleen maar meten als je elke bij van een RFID-chip voorziet. Om financiële redenen is dat niet gebeurd. Volgens Woodcock bestaat de overgrote meerderheid van de analyses waar Campbell naar verwijst, uit afgeleide of secondaire end points van de twee primaire meetpunten en die zijn daarom niet doorslaggevend voor de bewijsvoering. Ook een correctiefactor is volgens Woodcock niet nodig. Zo’n correctie gebruik je om bij grote aantallen meetpunten de kans op een toevalstreffer nog verder te verkleinen dan vijf procent. Die correctie wordt meestal alleen toegepast als de meetpunten onafhankelijk zijn van elkaar en dat is volgens Woodcock hier niet het geval. Het aantal werksters bijvoorbeeld hangt immers sterk af van het aantal eieren dat uitkomt.

Statistisch model

Niet alleen van Syngenta, maar ook van medefinancier van de studie, Bayer, komt stevig commentaar. Niet zozeer op de opzet van de studie – “Daar hebben we zelf aan mee gewerkt”, zegt Christian Maus, hoofdonderzoeker bijengezondheid bij het bedrijf – maar wel op de verwerking en interpretatie van de resultaten die CEH in alle onafhankelijkheid heeft gedaan. Om die reden beperkten de onderzoekers van Bayer zich niet tot kritiek op de statistische interpretatie, maar zijn ze ook zelf met de dataset aan de gang gegaan. Daarbij richtten ze zich op de gegevens over honingbijen, omdat – aldus Maus – “er nog geen gevalideerde methode is hoe je eventuele effecten van bestrijdingsmiddelen bij hommels en wilde bijen moet meten. Dat zit echt nog in de pioniersfase.”

Kathrin Hatz is wiskundige en werkt als statistisch onderzoeker bij Bayer Crop Science. “Je kunt”, zo zegt ze, “zo’n dataset als die van de veldstudie op meerdere manieren statistisch modelleren. Zo kun je bijvoorbeeld bijenvolken combineren; rekening houdend met weersinvloeden of met het land waarin de proef plaatsvindt. De onderzoekers hebben gekozen voor een lineair model met geen andere variabelen dan land, koolzaadveld en al of niet behandeld koolzaad. Wat ons opviel, is dat de positieve en negatieve effecten van neonics alleen optreden met dit door CEH gebruikte statistische model.”

Zwakke volken

Naar aanleiding daarvan hebben de Bayer-onderzoekers zich afgevraagd aan welke eisen een model moet voldoen om voldoende gevoelig te zijn om eventuele effecten van neonics te laten zien en tegelijkertijd voldoende robuust als het gaat om omgevingsinvloeden, zoals weer of de vegetatie. Dat laatste om te voorkomen dat je ten onrechte effecten toeschrijft aan neonics die eigenlijk door iets anders veroorzaakt worden.

Hatz: “Daarvoor hebben we eerst een meta-analyse gemaakt van 18 studies, om na te gaan wat bepalend is voor de overlevingskans van een bijenvolk. Uit die analyse komen twee consistente factoren naar voren: de grootte van een bijenvolk voor blootstelling aan neonics en het weer, meer in het bijzonder de temperatuur.

”De initiële grootte van de bijenvolken bleek nogal te variëren tussen de landen. In Engeland telde een volk gemiddeld 11.000 bijen, in Duitsland meer dan drie keer zoveel (39.000 bijen). Met gemiddeld 28.000 bijen per volk leunde Hongarije naar de Duitse kant. Hatz: “Om na te gaan of een effect daadwerkelijk komt door bestrijdingsmiddelen of door de grootte van de bijenpopulatie hebben we het statistisch model uit het onderzoek gebruikt, maar dan gecorrigeerd voor de grootte van de bijenpopulatie vóór de blootstelling. Als we dat doen, dan blijkt dat zowel de positieve als de negatieve effecten die de onderzoekers zien bij honingbijen, als sneeuw voor de zon verdwijnen.” Maus:
“Als je het cru wil zeggen dan toont het onderzoek alleen aan dat zwakke volken zwakker en sterke volken sterker uit de winter komen.”

Steekproef

Het zal niet verbazen dat Ben Woodcock van CEH het niet eens is met die conclusie. “De omvang van de steekproef (33 veldjes) was betrekkelijk gering, omdat we niet genoeg geld hadden voor een meer uitgebreide proef. Daarom hebben we gekozen voor een analyse van de verschillen tussen landen en niet binnen een land. Door extra variabelen toe te voegen, zoals Bayer doet, verklein je in feite de effectieve steekproefomvang (in technische termen: je vermindert het aantal vrijheidsgraden in de noemer).

Daarmee verklein je ook de kans dat er een significant effect wordt gevonden, dus het is niet verwonderlijk dat de statistici van Bayer geen effect zien.” Kathrin Hatz is het daar niet mee eens. “Uit onze meta-analyse weten we dat de grootte van de bijenpopulatie vóór blootstelling aan een bestrijdingsmiddel een van de belangrijkste factoren is voor de gezondheid van een bijenvolk. Als je dus een effect van gewasbeschermingsmiddelen wilt onderzoeken, zul je deze factor moeten meenemen in je analyse.”

De onderzoekers van Bayer hebben hun bevindingen vastgelegd in een publicatie, die nu ter beoordeling voorligt bij een wetenschappelijk tijdschrift. Het definitieve wetenschappelijke bewijs dat neonics schadelijk zijn voor bijen lijkt dus nog niet geleverd. Los daarvan kun je je, gezien de minimale effecten, die ook nog eens verdwijnen in de statistische ruis als je een variabele toevoegt, afvragen hoe zinvol een verbod is. Temeer omdat dat waarschijnlijk tot gevolg heeft dat er nog schadelijker middelen worden ingezet. Het verschil tussen Duitsland – waar geen enkel negatief effect werd gemeten – en de andere twee landen suggereert dat bijensterfte meer te maken heeft met de zorg voor bijen en de beschikbaarheid van andere waardplanten dan alleen koolzaad. Misschien kunnen we beter daar wat meer energie in steken.

Authors
Joost van Kasteren
Publicatiedatum
21-12-2017