“Homeopathie werkt wel!”

Deel 1: het placebo-effect
11-03-2018

-

door verscheen in :
5 minuten
Leestijd:
In tijden waarin budgetten voor gezondheidszorg van Europese lidstaten onder druk staan, is het ontoelaatbaar om homeopathische producten, die geen enkel effect hebben, nog langer terug te betalen. Dat stellen Europese wetenschappers in een communiqué*. Waarop homeopaten en aanhangers moord en brand schreeuwen.

Eind 2017 formuleerde de European Academies Science Advisory Council, dat is de koepel van Europese Wetenschapsacademies, het advies dat homeopathische middelen voortaan dezelfde behandeling moeten krijgen als andere geneesmiddelen. Volgens de EASAC bestaat er geen enkel wetenschappelijk bewijs dat homeopathie werkt, ook al is er soms sprake van een placebo-eff ect. Wat niet werkzaam is, zou niet meer mogen toegelaten worden. Willen ze wel erkend worden, dan moeten homeopathische producten net als geneesmiddelen bewijzen voorleggen van werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit. Dit betekent dus ook dat het eff ect moet aangetoond worden op basis van evidentie uit degelijk uitgevoerd placebogecontroleerd onderzoek en niet met getuigenissen van tevreden klanten. Wanneer het gaat over homeopathie worden tevreden klanten vaak opgetrommeld en opgevoerd in de media. Ze durven zweren dat homeopathie werkt, en eigenlijk hebben ze nog gelijk ook. Het werkt, maar niet beter dan placebo.

Ingewikkeld fenomeen

Een placebo-eff ect is een ingewikkeld fenomeen en veel sterker dan je zou vermoeden. Placebo-eff ecten treden steeds op in een therapeutische context. Ze worden uitgelokt door zowel psychologische als neurobiologische (lichamelijke) factoren. De psychologische factoren omvatten verwachting (je gelooft dat iets zal werken), conditionering (de vorige keer werkte het toch ook), leerproces (het ritueel van een pilletje slikken, lokt op zich reactie uit), geheugen (ook anderen zijn erdoor geholpen), motivatie (je wil echt wel van die pijn af ), focus op het somatische (je lijkt al minder pijn te voelen), beloning (voor mijn geduldig wachten in de wachtzaal,…), angstreductie (oef, er is een oplossing), betekenis en een zogenaamd ‘placebo-by-proxy’-eff ect geïnduceerd door zorgverstrekkers (je arts belooft beterschap) of omgeving (je krijgt aanmoedigingen: je zal eindelijk beter worden).

Hierbij spelen twee factoren een cruciale rol: verwachting en conditionering. Wanneer een persoon een geneesmiddel krijgt toegediend, verwacht hij enig effect; die verwachting kan versterkt worden door de therapeut. Conditionering betekent dat toediening van een geneesmiddel automatisch leidt tot een respons, omdat eerdere inname van geneesmiddelen ook tot een respons heeft geleid, onafhankelijk van wat je verwacht. De rol van verwachting en conditionering werden duidelijk aangetoond in experimenten met warmteprikkels.

Naast psychologische factoren worden ook neurobiologische ‘pathways’ geactiveerd, dat betekent dat sommige substanties in de hersenen worden aangemaakt enkel getriggerd door psychologische factoren zoals verwachting: je gaat bijvoorbeeld meer dopamine produceren, waardoor je je vanzelf een stuk beter voelt.

Wisselende sterkte

Volgens sommige studies kan het placebo-effect soms tot 40% uitmaken van het totale effect van een geneesmiddel. Hoe sterk dat effect is, hangt van veel factoren af. Zo bestaan er heel wat individuele verschillen, die onder andere geassocieerd worden met genetische diversiteit en zelfs met bepaalde onderliggende neurologische storingen. Placebo-effecten zijn bijvoorbeeld veel minder uitgesproken bij mensen met een frontaalkwabsyndroom, dit is een aantasting van de voorste hersenkwab, de regio die met stemming en persoonlijkheid geassocieerd wordt. De therapeut zelf op zich is ook essentieel: geneesmiddelen blijken minder efficiënt zonder therapeutisch ritueel (aandacht van de therapeut, een voorschrift krijgen, enz.).

Het belang van placebo werd pas echt duidelijk met de opkomst van gerandomiseerde placebo-gecontroleerde studies (RCT): studies waarbij effecten van een therapie vergeleken worden met placebo (een neppil die er hetzelfde uitziet als het echte geneesmiddel en waarvan de deelnemer niet weet dat hij een neppil krijgt). Een geneesmiddel wordt enkel als efficiënt beschouwd wanneer het effect ervan het placebo-effect overstijgt in vergelijkend onderzoek. In werkelijkheid is het totale effect van een geneesmiddel de som van de farmacologische werking en het placebo-effect. Bij depressie bijvoorbeeld wordt tot 75% van het therapeutisch effect van antidepressiva verklaard door een placebo-effect.

Placebo-middelen of -interventies worden niet enkel voorgeschreven in niet-conventionele therapieën, zoals homeopathie. Ook reguliere artsen maken er soms gebruik van. Zo worden in de winter bijvoorbeeld multivitaminepreparaten voorgeschreven om futloosheid te bestrijden, terwijl ze geen enkel aangetoond effect hebben op het energieniveau. De voorschrijvende arts weet dat wel, maar wil toch iets doen. De meest aangehaalde redenen waarom artsen een placebo voorschrijven zijn: geruststellen van de patiënt, de patiënt wil persé een geneesmiddel, aspecifieke, vage klachten, gebrek aan werkzame behandelingen, een klagende patiënt en als diagnostische test. Onderzoek bevestigt dat het toedienen van een placebo niet altijd zinloos is. Patiënten die na een zware operatie een placebo kregen, bleken achteraf minder zware pijnstillers nodig te hebben, op voorwaarde dat ze ervan overtuigd worden dat de placebo eveneens een krachtige pijnstiller was.

Niet-conventionele therapieën

Homeopatische middelen werken dus wel degelijk, zij het niet beter dan een placebo. Per definitie werkt een geneesmiddel beter dan placebo, anders wordt het niet als efficiënt beschouwd en zou het ook niet vergoed mogen worden. Veel mensen beseffen te weinig hoe sterk een placebo-effect kan zijn of ze kennen het fenomeen niet. Personen die overtuigd zijn van de werking van homeopathie of andere niet-conventionele therapieën zouden daarbovenop nog een versterkt placebo-effect beleven omwille van diverse redenen: de karakteristieken van de persoon (personen die een homeopaat bezoeken zijn vaker personen met chronische ziekten en/of hooggespannen verwachtingen die geen degelijk antwoord vinden in de reguliere geneeskunde), de kenmerken van de patiënt-therapeutrelatie (meer aandacht, meer tijd, eenvoudige oplossingen en eenvoudige diagnoses zoals ‘een gestoorde energiebalans’), het holistische aspect van de therapie (er is altijd wel iets dat verbetert, ook al verbeteren de symptomen niet, de patiënt kan zich toch beter voelen) en de aard van de aandoening (de meeste kwalen genezen spontaan en chronische aandoeningen kennen vaak een fluctuerend verloop waarbij gunstige episoden worden toegeschreven aan de behandeling). De placebokracht van niet-conventionele therapieën zoals homeopathie mag dus zeker niet onderschat worden.

In een recente reeks experimenten bij 40 gezonde volwassenen waarbij pijnlijke warmte-impulsen werden toegediend na aanbrengen van een pijnstillende crème of een placebo-crème, bleek het placebo-effect nog steeds aanwezig nadat aan de proefpersonen verteld werd dat het om een placebo ging. Voor de proefpersonen die bij aanvang wisten dat het om placebocrème ging, was het placebo-effect zeer gering. De groep die er eerst vanuit ging dat de placebo-crème een pijnstiller bevatte, en vervolgens werd ingelicht dat dit niet het geval was, bleef in daaropvolgende proeven een pijnstillend effect ervaren. Dit suggereert dat personen die eerst overtuigd zijn dat een middel werkt, en vervolgens vernemen dat het om een placebo gaat, niet zo gemakkelijk van gedacht veranderen: vaak blijven ze overtuigd dat het wél werkt.

Bron en referenties

www.easac.eu/home/prEuess-releases/detailview/article/homeopathy.html

Referenties van de aangehaalde studies zijn verkrijgbaar op aanvraag bij de auteur.

Authors
Marleen Finoulst
Publicatiedatum
11-03-2018