Bijna-doodervaringen: een onderzoek naar getuigenissen

16-07-2009

-

door
17 minuten
Leestijd:
Een onderzoek naar getuigenissen van bijnadoodervaringen. Uit de getuigenverklaringen van de betrokkenen werd geleidelijk aan een vast patroon gedistilleerd waaraan de meeste ervaringen bleken te voldoen.

In de loop van de laatste decennia hebben verscheidene onderzoekers verzamelingen van bijnadoodervaringen (BDE's) aangelegd. Uit de getuigenverklaringen van de betrokkenen werd geleidelijk aan een vast patroon gedistilleerd waaraan de meeste ervaringen bleken te voldoen.

Stel dat iemand een operatie ondergaat en een hartstilstand heeft. Dankzij een vlugge interventie kan hij worden gereanimeerd, a.h.w. uit de dood worden teruggehaald. Dat veel mensen die een BDE hebben meegemaakt ervan overtuigd zijn dat zij een glimp van het hiernamaals hebben opgevangen komt ongetwijfeld omdat zij het begrip "dood" nog steeds onterecht associëren met het niet langer kloppen van het hart. Zoals professor Timperman heeft vermeld, gebruikt men momenteel heel verfijnde technieken om de cerebrale (hersen) dood vast te stellen. Hoewel de Amerikaanse cardioloog Fred Schoonmaker beweert voorbeelden van BDE's tijdens hersendood te hebben verzameld, heeft hij ze nooit in een wetenschappelijk artikel beschreven. Dit lijkt me wel enigszins verdacht; indien wat Schoonmaker beweert waar is, zou van een revolutionaire ontwikkeling gesproken kunnen worden. Het lijkt me niet onmogelijk dat Schoonmaker zijn wensen voor werkelijkheid heeft genomen. Medisch gesproken kan men dus gerust aannemen dat een BDE'er (de persoon die een BDE heeft meegemaakt) niet dood is geweest.

Komen we na dit ommetje terug op ons hypothetisch voorbeeld. Na zijn geslaagde reanimatie komt de patiënt tot het besef dat hij tijdens zijn ogenschijnlijk diepe bewusteloosheid een complexe ervaring heeft gehad. Het begon met een eigenaardig suizend geluid en werd gevolgd door een gevoel van kalmte en sereniteit. Zonder duidelijke overgang bevond zijn bewustzijn zich daarop buiten zijn lichaam. Van bovenaf zag hij de verwoede reanimatiepogingen van het medisch personeel. Hij realiseerde zich dat hij maar ergens hoefde aan te denken en hij was er; deuren en muren vormden geen enkel obstakel. Alle gebeurtenissen uit zijn leven schoten in adembenemend tempo aan zijn geestesoog voorbij. Hij kwam in een donkere tunnel terecht en ontwaarde in de verte een helder licht waar hij met grote snelheid op afvloog. Toen hij het licht genaderd was, zag hij een landschap van onbeschrijfelijke schoonheid. Ook bemerkte hij overleden verwanten en kennissen die hem kwamen afhalen om hem naar zijn nieuw leven te vergezellen. Het licht had intussen de vorm van een goddelijk wezen aangenomen. Dit opperwezen vertelde hem dat zijn tijd nog niet gekomen was en hij in zijn aardse bestaan nog een belangrijke taak te vervullen had. Met tegenzin begon hij aan de terugtocht en kwam opnieuw bij bewustzijn.

Ik wil er dadelijk op wijzen dat in de praktijk gevallen als dit uiterst zeldzaam zijn. Zoals ik al opmerkte is het een hypothetisch voorbeeld, waarin alle door de BDE'ers gerapporteerde elementen zijn opgenomen. De meeste bijnadoodervaringen bevatten slechts enkele van deze elementen en de beschrijvingen ervan lopen ook nogal sterk uiteen - zo spreekt men in plaats van de tunnel ook van een donkere ruimte en varieert de aard van het Wezen van Licht naargelang de religieuze overtuiging van de betrokkene - maar de kern van de ervaring is steeds dezelfde. Sommige zijn echter zeer gruwelijk en laten een diep trauma na.

Dit "ideaal voorbeeld" van de BDE werd voor het eerst samengesteld door de Amerikaanse psychiater Raymond Moody. In de jaren zestig was Moody in contact gekomen met een BDE'er die hem zijn verhaal vertelde. Dit had Moody zo aangegrepen dat hij besloot na te gaan of de ervaring slechts uitzonderlijk voorkwam of integendeel frequent werd gerapporteerd. Na enige jaren had hij zo'n 150 gevallen verzameld. Wat hem daarbij meest opviel was de sterke overeenkomst tussen de verschillende meldingen. Hij besloot zijn bevindingen neer te schrijven en dit resulteerde in 1975 in de publikatie van zijn boek "Life after Life", dat een best-seller werd en de BDE bij het grote publiek bekend maakte. Verscheidene van Moody's professionele collega's wisten zijn werk naar waarde te schatten en besloten een onderzoek naar bijnadoodervaringen te starten. Moody zelf ging op de ingeslagen weg verder en bracht de volgende jaren nog twee boeken over dit onderwerp op de markt. Geleidelijk begon hij meer het accent te leggen op de parapsychologische aspecten, bv. het waarnemen van zaken tijdens de buitenlichamelijke toestand waarvan men onmogelijk op de hoogte kon zijn geweest. En hiermee is de link met de parapsychologie gelegd. Het is nogal frappant dat de bijnadoodervaring, die voor veel mensen een der sterkste aanwijzingen voor een leven na de dood vormt, nagenoeg enkel door parapsychologen wordt onderzocht. Toch is dit niet zo verwonderlijk. Hoewel de eerste parapsychologen het als hun voornaamste doelstelling zagen het wetenschappelijk bewijs voor een leven na de dood te leveren, gaven zij er zich geleidelijk aan rekenschap van dat dit quasi ondoenbaar was. Bovendien gingen de parapsychologen vanaf de jaren twintig van deze eeuw onder impuls van Joseph Banks Rhine hun aandacht toespitsen op het experimenteel aantonen van paranormale vermogens bij de levende mens. Deze tendens houdt nog steeds aan, hoewel er altijd parapsychologen zijn geweest wiens hoofdbekommernis het zoeken naar een de dood van het lichaam overlevende immateriële component bleef.

Aan het eind van de jaren vijftig voerde Karlis Osis van de American Society for Psychical Research - de op één na oudste vereniging voor parapsychologisch onderzoek - een groots opgezette enquête uit bij dokters en verplegend personeel. Zijn enquête-formulieren bevatten een reeks vragen over eventuele transcendente ervaringen die door stervenden werden gemeld. Osis was op het idee voor een dergelijk onderzoek gekomen door een publicatie van William Barrett uit 1926. Barrett beschreef gevallen van zieken die, kort vóór ze overleden, gewag maakten van visioenen van gestorven familieleden, die hen kwamen afhalen. Toen Osis de ingezonden formulieren nakeek, bleken ze Barretts bevindingen te bevestigen. Ook opvallend was dat de stervenden niet angstig waren, maar een vreugdevolle en serene indruk maakten. Zoals we zagen maken deze twee elementen ook deel uit van de bijnadoodervaring. Volgens Osis duiden deze sterfbedvisioenen op een soort paranormaal aanvoelen van een voortbestaan na de dood. Anderen waren daarentegen van mening dat Osis' onderzoeksresultaten voor kritiek vatbaar waren. Zo werd erop gewezen dat degenen die aan de enquête hadden deelgenomen misschien zelf dezelfde mening als Osis waren toegedaan, terwijl de anderen er niet op hadden gereageerd.

De eerste die in Moody's voetsporen trad was sociaal psycholoog Kenneth Ring, van de universiteit van Connecticut. Ring was geïntrigeerd door Moody's bevindingen, maar was er zich van bewust dat diens publikatie wetenschappelijk niet erg waardevol was. "Life after Life" is inderdaad weinig meer dan een anekdotisch en vulgariserend relaas. Ring zelf ging dan ook veel systematischer te werk. Hij contacteerde verscheidene ziekenhuizen om patiënten te vinden die de dood van dichtbij in de ogen hadden gezien. Ook liet hij met dit doel voor ogen advertenties plaatsen. Hij zorgde er echter wel voor niet expliciet te vermelden waarom het hem juist te doen was. Op die manier vermeed hij dat enkel mensen met een bijnadoodervaring op zijn oproep zouden reageren. Ring ontving 102 reacties. Hiervan hadden er 49 een BDE gehad, bijna vijftig procent dus. Hoewel er in nagenoeg geen enkel relaas melding werd gemaakt van alle door Moody beschreven elementen, kwamen vijf karakteristieke kenmerken steeds opnieuw naar voor: een gevoel van vrede, het verlaten van het lichaam, het binnengaan van een donkere tunnel, het waarnemen van een licht en het één worden met dit Licht. Ring noemde dit de "kernervaring". Het essentiële element in Rings onderzoek was het feit dat de verschillende onderdelen van de kernervaring niet in willekeurige volgorde schijnen te verlopen maar een patroon volgen. Zo werden de vredige emoties door 60% van de respondenten gerapporteerd. 37% van hen had een buitenlichamelijke ervaring; 23% ging de tunnel of een donkere ruimte in; 16% nam het heldere licht waar en slechts 10% gingen het licht binnen. Tevens werd duidelijk dat er meer elementen voorkwamen naarmate de betrokkene dichter bij de dood was geweest. Een ander opmerkelijk gegeven was het volgende: Ring hield rekening met de mogelijkheid dat de bijnadoodervaring beantwoordt aan een bepaald verwachtingspatroon. Aan iedereen die op zijn oproep had gereageerd stelde hij de vraag of ze vroeger al iets over de ervaring hadden gehoord of gelezen. Een aanzienlijk aantal van hen beaamde dat dit inderdaad het geval was. Maar opmerkelijk genoeg was het aantal BDE'ers in deze laatste categorie geringer dan bij de personen voor wie de ervaring totaal vreemd was.

Ongeveer tezelfdertijd als Ring startte cardioloog Michael Sabom zijn eigen onderzoek naar bijnadoodervaringen. Hij spitste zijn aandacht toe op patiënten met een hartstilstand en kwam tot de bevinding dat naarmate de hartstilstand langer had geduurd er meer bijnadoodervaringen werden gerapporteerd. In een latere fase van zijn onderzoek raakte Sabom gefascineerd door de waarnemingen die door sommigen van de BDE'ers werden gemeld toen zij een buitenlichamelijke ervaring hadden. Zo was een 52-jarige nachtwaker a.h.w. "van bovenaf" getuige van een hartoperatie die op hem werd uitgevoerd. Hij gaf een nagenoeg perfecte beschrijving van zijn hart en van de door het medisch team gevolgde handelwijze. Sabom ging op zoek naar het medisch dossier van de nachtwaker en stelde tot zijn niet geringe verbazing vast dat wat de man hem had verteld met de waarheid strookte. Op grond van deze en andere meldingen raakte Sabom ervan overtuigd dat de buitenlichamelijke ervaring een objectief fenomeen is, m.a.w. dat in bijzondere omstandigheden, zoals de BDE, het bewustzijn in staat is onafhankelijk van de hersenen te functioneren. Qua bewijskracht zijn dergelijke gevallen echter niet zo sterk als op het eerste zicht lijkt. Zo dient men er rekening mee te houden dat zelfs tijdens een volledige anesthesie het kan gebeuren dat niet alle zintuigen compleet zijn uitgeschakeld. De patiënt kan iets opgevangen hebben van de conversatie van de chirurgen, van de instructies die werden gegeven en alles in een quasi-visuele ervaring hebben omgezet. Of hij kan achteraf de medische literatuur hebben bestudeerd en daaruit meer kennis over zijn operatie hebben opgedaan en wat hij had meegemaakt in het licht van die nieuwe kennis hebben geherinterpreteerd. Zelfs de meest indrukwekkende gevallen waarin de BDE'er tijdens een operatie een buitenlichamelijke trip maakt en achteraf zaken rapporteert die zich op dat ogenblik buiten de operatiezaal zouden hebben afgespeeld, moeten met meer dan één korrel zout worden genomen. Wie vertrouwd is met de parapsychologische literatuur weet dat er ook voor ogenschijnlijk onaantastbare voorbeelden van paranormale verschijnselen een rationele verklaring kan gevonden worden, mits men zich de moeite getroost alles tot in de puntjes na te pluizen. En dit gebeurt spijtig genoeg al te zelden. En met bijnadoodervaringen is het niet anders. De Engelse kritische parapsychologe Susan Blackmore, die zich tot dé autoriteit op het gebied van de BDE aan het opwerken is (getuige hiervan haar jarenlang onderzoek en de talrijke publicaties die van haar over dit onderwerp in de vakliteratuur zijn verschenen), onderzocht één van de meest geciteerde gevallen: een vrouw die, terwijl ze bewusteloos was, een buitenlichamelijk reisje maakte en een tennispantoffel op een vensterbank had zien liggen. Blackmore's pogingen meer over dit geval te weten te komen leverden niets op. Een ander frappant voorbeeld was dat van een vrouw die tijdens een bijnadoodervaring allerlei visuele details kon beschrijven van dingen die op dat ogenblik gebeurden, hoewel ze vanaf de geboorte blind was. De auteur, die dit geval beschreven had, liet Blackmore weten dat hij het verzonnen had om zijn standpunt duidelijk te maken. Hij zei zich niet te hebben gerealiseerd dat het zo ernstig genomen zou worden.

Hoewel het meeste onderzoek naar de bijnadoodervaring in de Verenigde Staten wordt verricht, zijn er toch een paar uitzonderingen. Zo baseerde de Britse psychologe Margot Grey zich op het werk van Kenneth Ring voor haar eigen onderzoek van de BDE in het Verenigd Koninkrijk. Hoewel de percentages lichtjes uiteenliepen, bevestigden Grey's onderzoeksresultaten die van Ring, met name die van de duidelijk te onderscheiden fasen die een BDE'er lijkt te doorlopen naarmate hij dichter bij de dood komt. Grey ontdekte echter nog iets heel anders, namelijk dat in een aanzienlijk aantal gevallen gewag werd gemaakt van negatieve ervaringen, die een nachtmerrie-achtig karakter vertoonden. Algemeen werd aangenomen dat de BDE een positieve ervaring is, omdat in alle publikaties dit aspect werd geaccentueerd. De Amerikaanse professor in de medicijnen Maurice Rawlings vormde echter de uitzondering op de regel. Toen hij van een postbode een elektrocardiogram nam en hem aan een stresstest onderwierp, kreeg de man een hartstilstand. Toen hij na de geslaagde reanimatie weer tot bewustzijn kwam, vertelde hij Rawlings dat hij in de hel was geweest. Nadien had hij nog een bijnadoodervaring, ditmaal een positieve evenwel. Opvallend was echter dat hij enige tijd later geen enkele herinnering aan zijn eerste BDE overhield. Dit leidde Rawlings tot de hypothese dat negatieve BDE's vaker voorkomen dan gedacht wordt, maar vanwege hun schokkende karakter uit het geheugen gebannen worden. Van de 33 gevallen die hij had verzameld, vertoonden er niet minder dan 27% deze negatieve kenmerken. Grey kwam in haar onderzoek tot 12% en Garfield meldde 18% negatieve ervaringen.

Om na te gaan of de door skeptici vaak geuite bewering dat BDE's niets meer dan hallucinaties zijn, in de hand gewerkt door religieuze vooroordelen en verwachtingspatronen, een gerechtvaardigde veronderstelling is, gingen enkele BDE-onderzoekers na of de ervaring ook voorkomt bij jonge kinderen. Men mag er immers vanuit gaan dat zij nog niet in één of andere religieuze zin geïndoctrineerd zijn en zich nog geen concreet beeld over de dood hebben gevormd. Als deze kinderen identieke ervaringen als volwassenen melden, zou daaruit kunnen opgemaakt worden dat de BDE geen cultureel bepaald fenomeen is. Het aantal gerapporteerde ervaringen is vanzelfsprekend beperkt, maar toch blijkt eruit dat de bijnadoodervaring bij kinderen dezelfde elementen bevat als bij volwassenen en ook beantwoordt aan het door Ring ontdekte patroon. Toch moet men bij de interpretatie voorzichtig zijn: de overgrote meerderheid van de gevallen werd pas jaren later opgetekend, toen de betrokkenen zich via literatuur en andere bronnen een beeld hadden kunnen vormen van wat een BDE eigenlijk inhoudt. Het is dus heel wel mogelijk dat zij wat zij zich nog van hun ervaring menen te herinneren aan de later opgedane kennis hebben aangepast. Wat ook tot enige argwaan omtrent de evidentiële waarde van deze kinder-BDE's aanmaant, is het feit dat in bepaalde gevallen de betrokkenen zich zaken zouden herinneren van toen ze nauwelijks één jaar oud waren (of, uitzonderlijk, nóg jonger). Algemeen wordt echter aangenomen dat bewuste herinneringen niet verder teruggaan dan tot de leeftijd van drie à vier jaar.

De onderzoekers wiens werk ik hier in het kort de revue heb laten passeren zijn van oordeel dat de bijnadoodervaring een sterke aanwijzing vormt voor een voortbestaan na de dood. Volgens hen hebben de BDE'ers een glimp opgevangen van een andere, spirituele realiteit. Vanzelfsprekend is niet iedereen die mening toegedaan. Eén van de meest befaamde aanhangers van de hallucinatie-hypothese is Ronald Siegel, die vooral bekendheid verwierf door zijn onderzoek naar hallucinatorische ervaringen bij het gebruik van geestverruimende drugs. Siegel was getroffen door de sterke gelijkenis tussen wat door BDE'ers wordt verteld en de hallucinaties van druggebruikers. Hij is van mening dat analoge mechanismen, die zich in het brein afspelen, aan beide ervaringen ten grondslag liggen.

Twee andere onderzoekers, Russell Noyes en Roy Kletti, formuleerden de hypothese dat de bijnadoodervaring een depersonalisatie-proces is, een soort natuurlijke afweerreactie van het organisme wanneer het zich in levensgevaar bevindt. Zij verzamelden 114 gevallen van depersonalisatie en kwamen tot de bevinding dat ook hier meerdere elementen van de typische BDE voorkomen. Eén van de meest vermelde elementen was een gevoel van distantiëring, van afstand nemen. Op te merken valt dat de respondenten van Noyes en Kletti niet op de rand van de dood zweefden maar enkel dachten dat ze in levensgevaar verkeerden. Dit komt overeen met de eerste fase van Rings model (eind vorige eeuw verzamelde Albert Heim gevallen van bergbeklimmers die een val hadden gemaakt en er dus zeker ook van overtuigd waren dat ze die niet zouden overleven; Heim maakte in zijn verslag vooral gewag van het "panoramische levensoverzicht", een ander element van de BDE). Ikzelf heb een dergelijke ervaring gehad. Tijdens een autoritje zat ik vooraan naast mijn schoonbroer, die reed. Opeens zag ik aan een kruispunt van rechts een auto naderen. Mijn schoonbroer had niets gezien en reed gewoon door. Ik was er zeker van dat mijn laatste uur geslagen had, maar was niet in paniek. Het was alsof ik een toeschouwer was van iets dat een ander ging overkomen. Ik dacht gewoon, "Dit is dus het einde". Dat was het gelukkig niet; de andere bestuurder wist tijdig te remmen. Ik wens er de nadruk op te leggen dat ik niet het gevoel had buiten mijn lichaam te zijn getreden. Het was enkel een afstand nemen, de indruk dat mijn bewustzijn en mijn lichaam twee verschillende zaken waren.

Sinds 1981 bestaat er een internationale vereniging, met hoofdzetel in de Verenigde Staten, die zich uitsluitend met de studie van bijnadoodervaringen bezighoudt (begin 1993 bedroeg het ledenaantal ongeveer 1600). Dit is de International Association for Near-Death Studies (IANDS). Deze vereniging publiceert driemaandelijks het tijdschrift "The Journal of Near-Death Studies", waarin alle meningen aan bod komen. Wel heb ik de indruk dat IANDS stilaan een esoterisch tintje begint te krijgen en strikt empirisch wetenschappelijk materiaal minder vaak wordt gepubliceerd, in tegenstelling tot de eerste jaren, toen de klemtoon voornamelijk lag op het al dan niet vinden van bewijzen ten gunste van de voortbestaanshypothese. Momenteel ligt het accent vooral op het effect van de ervaring op het verdere leven van de betrokkene. Dat het een ingrijpende ervaring is, staat vast. Zowat alle BDE'ers melden dat hun leven en hun visie op leven en dood een grondige wijziging ondergingen. De meesten van hen hebben geen angst meer voor de dood omdat ze door hun ervaring geloven dat er een ander bestaan wacht. Ook opvallend is het relativeren van het materiële. De BDE'ers ontdekken nieuwe, meer spirituele waarden. Of bijnadoodervaringen een bewijs vormen voor een leven na de dood of niet, is eigenlijk van ondergeschikt belang. Het is een metafysisch probleem, dat empirisch niet te bewijzen valt. Alleen al omwille van de sterke na-effecten blijft verder onderzoek op dit gebied echter zeker gerechtvaardigd.

Ter afronding zou ik het nog even willen hebben over de mediatisering en de commercialisering van de bijnadoodervaring. De laatste jaren wordt de markt overspoeld met publikaties allerhande die wetenschappelijk niet allemaal van een behoorlijk niveau zijn om het eufemistisch uit te drukken. Tientallen BDE'ers hebben het verhaal van hun eigen ervaring gepubliceerd. Radio en televisie wijden aandacht aan het fenomeen en onlangs werd er zelfs een speelfilm, "Flatliners", over gemaakt. Vandaar dat ik van oordeel ben dat enquête-onderzoek en het verzamelen van getuigenissen ons over de BDE weinig nieuws kan leren. In hoeverre zijn de meldingen van bijnadoodervaringen immers nog authentiek en objectief? Zijn ze niet bijgekleurd door wat men reeds over de BDE gehoord, gelezen of gezien heeft? Of zijn sommige ervan niet gewoon verzonnen (een goed geschreven boek over de ervaring - al dan niet fictief - zal ongetwijfeld een ruim lezerspubliek vinden)?

Wil men de geheimen van de ervaring verder doorgronden, dan moet men volgens mij een andere methode gebruiken. Men zou ziekenhuispersoneel een grondige voorlichting kunnen geven over de aard van de BDE. Doet zich een crisissituatie - hartstilstand etc. - voor, dan kan, wanneer de patiënt weer voldoende hersteld is, op een voorzichtige manier worden nagegaan of hij een BDE heeft meegemaakt en waaruit de ervaring bestond. Op die manier vermijdt men tevens dat er teveel jaren voorbijgaan vooraleer de ervaring opgetekend wordt.

Literatuur:
1. Raymond Moody "Leven na dit leven" Strengholt, NAARDEN 1977
2. Raymond Moody "Reflections on life after life" Bantam Books, NEW YORK 1977
3. Raymond Moody "De tunnel en het licht" Bruna, ANTWERPEN 1988
4. William Barrett "Deathbed visions" Methuen, LONDEN 1926
5. Karlis Osis & Erlendur Haraldsson "Op de drempel" Meulenhoff, AMSTERDAM 1979
6. Kenneth Ring "Life at death" Coward, McCann & Geoghegan, NEW YORK 1980
7. Kenneth Ring "Heading toward Omega" Morrow, NEW YORK 1984
8. Kenneth Ring "The Omega project" Morrow, NEW YORK 1992
9. Michael Sabom "Recollections of death" Harper & Row, NEW YORK 1982
10. Margot Grey "Return from death" Arkana, LONDEN 1985
11. Maurice Rawlings "Beyond death's door" Thomas Nelson, NASHVILLE 1978
12. Melvin Morse "Nader tot het licht" Elmar, RIJSWIJK 1991
13. Ronald Siegel "The psychology of life after death" American Psychologist, 35, p.911-931 1980
14. Russel Noyes & Roy Kletti "Depersonalization in the face of life- threatening experiences"
      Psychiatry, 39, p.17-27, 1976
15. Charles Flynn "De bijna-dood ervaring" Ank-Hermes, DEVENTER 1988
16. Bruce Greyson & Charles Flynn (red.) "The Near-Death Experience" Charles Thomas, SPRINGFIELD 1984
17. Scott Rogo "The return from silence" Aquarian Press, WELLINGBOROUGH 1989
18. Susan Blackmore "NDE's: in or out of the body?" Skeptical Inquirer, herfst 1991
19. Susan Blackmore "Glimpse of an afterlife - or just the dying brain?" Psi Researcher, zomer 1992
20. Artikels in het "Journal of Near-Death Studies"

Authors
Werner Eeman
Publicatiedatum
16-07-2009
Opgenomen in
Bijna-doodervaring