Bewijs zat voor evolutietheorie

13-06-2009

-

door
23 minuten
Leestijd:
Eeuwenlang was de mensheid doordrongen van een creationistisch wereldbeeld: de wereld (inclusief de mens) was door god geschapen, einde verhaal. Tot Charles Darwin in 1859 met zijn evolutietheorie binnen dat mens- en wereldbeeld een revolutie teweeg bracht. Ondanks heel wat religieus verzet werd Darwin zijn theorie door de wetenschap snel aanvaard: de evolutietheorie had een sterkere verklaringskracht en vond restloos aansluiting bij andere wetenschappelijke disciplines. Bovendien werd de evolutietheorie progressief verfijnd en versterkt door een groeiend arsenaal aan feitenmateriaal uit de genetica, de paleontologie, de geologie, en de biologie.

Logische verklaringen en empirische feiten haalden het van bovennatuurlijke ideeën, die bovendien niet verifieerbaar waren. Het is uiteraard niet toevallig dat het Vaticaan in 1996 verklaarde dat de evolutietheorie ‘meer is dan alleen maar een theorie’. Vele gelovigen kunnen hun geloofspunten dan ook vrij probleemloos met het darwinisme verzoenen. In ons land verklaarde Mieke Van Hecke, directeur-generaal van het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO), vorig jaar in een interview: "Katholieke wetenschappers hebben de evolutietheorie al lang aanvaard". Dat ligt enigszins anders binnen het meer bijbelvaste protestantisme, meer bepaald in Nederland, waar we het aantal creationisten ruimer vertegenwoordigd lijkt dan in de meeste Europese landen.

Over het falen van het creationisme en de intelligent design theorie.

De meeste weerstand tegen de evolutietheorie van Darwin vinden we terug binnen het creationisme. Creationisten gaan ervan uit dat het universum uit het niets door een creator (een godheid) is geschapen, inclusief de aarde, planten, dieren, en uiteraard ook: de mens. Het creationisme wordt doorgaans beschouwd als een christelijke stroming. De term heeft dan betrekking op die segmenten binnen het christendom waar men de bijbel als het onfeilbare Woord Gods beschouwt en waaraan niet te tornen valt. In feite is deze term evenzeer toepasbaar op de meerderheid van de moslimgemeenschap en het jodendom, waar men, net zoals in het christendom, de overtuiging deelt dat een demiurg, een bouwmeester van het heelal de grondslag vormt van de totale werkelijkheid.
Binnen het creationisme zijn er een aantal varianten gangbaar. Sommigen geloven dat de aarde zes- tot tienduizend jaar oud is en dat de schepping in letterlijk zes dagen plaatsvond (Jonge Aarde-creationisme). Anderen aanvaarden de ouderdom van de aarde die door de wetenschap is bepaald op 4,6 miljard jaar (Oude Aarde-creationisme). Nog anderen geloven dat god de evolutie stuurt in de ontwikkeling van het leven en het universum (Progressief creationisme). Al deze strekkingen delen met elkaar de overtuiging dat het bijbelse scheppingsverhaal een alternatief is voor de evolutietheorie.
Breder beschouwd gaat deze waaier van interpretaties terug op een centrale overtuiging die de meeste creationisten met elkaar delen, namelijk dat  heel onze werkelijkheid terug op de scheppingsdaad van één god.
Een recente variant binnen het creationisme is de theorie van intelligent design. Intelligent design (ID) beweert dat bepaalde organismen of structuren in de natuur (bijvoorbeeld het oog) te ingenieus zijn om via natuurlijke selectie te kunnen zijn ontstaan. ID-ers noemen zulke structuren "onherleidbaar complex". Daarmee wordt bedoeld dat die niet zijn terug te brengen tot strikt materiële (lees: fysico-chemische) processen. Intelligent design aanvaardt dat er ontwerp zit in de natuur, en daarin verschillen zij niet met de darwinisten. Het verschil zit vooral in het volgende: biologische organismen of structuren kunnen volgens ID niet door natuurlijke selectie zijn ontstaan. Daarom moet er volgens hen sprake zijn van een "Ontwerper", een schepper. Volgens de evolutiewetenschap is er ook ontwerp in de natuur, maar is die tot stand gekomen via natuurlijke selectie. Kortom, intelligent design gelooft in gestuurde evolutie, in evolutie waar een "Hogere Intelligentie" achter zit.

Oude wijn in nieuwe zakken
Creationisme en intelligent design theorie (of neocreationisme) zijn beide geloofssystemen die teruggaan op een ontwerper, een creator. In essentie is intelligent design dan ook een variant binnen het creationisme, zij het in een meer aangepaste vorm. Over de jaren heen hebben sommige creationisten immers ingezien dat het klassieke creationisme, waarin de bijbelse scheppingsverhalen als een historisch relaas wordt beschouwd, wetenschappelijk moeilijk kan verdedigd worden. Alle verwoede pogingen om het creationisme in het Amerikaanse staatsonderwijs onderwezen te krijgen, liepen op weinig of niets uit. De strijd werd zelfs tevergeefs gevoerd tot in het Amerikaanse hooggerechtshof. De reeks van juridische mislukkingen, in de hand gewerkt door een evolutiewetenschap die zelf ook niet stilstaat, dwong het creationisme tot het voortdurend aanpassen van hun tactiek. Intelligent design wordt dan ook door de meeste academici beschouwd als de zoveelste poging om het creationisme in het onderwijs te krijgen. Om hun doel te bereiken beschikken creationisten overigens over de nodige getrainde retorische technieken. In discussies en in hun propagandamateriaal verwijt men darwinisten provocatief dat zij het debat niet aandurven. De evolutiebioloog Richard Dawkins verwoordde het treffend waar dit eigenlijk om draait:

Creationisten verwachten niet dat ze achtenswaardige wetenschappers door hun belachelijke argumenten kunnen overtuigen. Waar ze naar op zoek zijn is om zich in de sfeer van achtenswaardigheid te koesteren... Het kan hun niet schelen dat ze in een debat verslagen worden. Waar het hen om gaat is dat we ze erkenning geven door de moeite te nemen met hen in het openbaar in discussie te gaan... Je hoeft alleen maar met hen op een podium te verschijnen om hun het respect te verlenen waar ze naar smachten. Ongeacht de uitkomst van het debat wekt het loutere feit dat het plaatsvindt bij onwetende omstaanders de indruk dat er iets moet zijn dat het waard is om op ongeveer gelijke voet over te debatteren.’ (Dawkins, Kapelaan van de duivel, p253)

Evolutie-in-actie
Binnen het conglomeraat van wetenschappelijke disciplines zijn er heel wat bewijzen die de evolutietheorie ondersteunen. Versnelde evolutie en soortvorming vinden we bijvoorbeeld bij insecten. Bij bacteriën zien we regelmatig mutanten ontstaan met nieuwe eigenschappen, onder meer als reactie op medicatie. Dit is evolutie-in-actie. De evolutietheorie wordt ook sterk ondersteund door de moderne genetica. Bonobo’s en mensen hebben 99,4 procent van hun genoom gemeenschappelijk. Het belang hiervan is dat de genetische afstand tussen mensen en bonobo’s veel kleiner is dan de afstand tot welke andere diersoort dan ook. Dit is enkel verklaarbaar met de evolutietheorie. De mens stamt dus ook niet af van de apen, zoals vaak verkeerdelijk wordt gedacht: mensen en apen hebben een gemeenschappelijke voorouder, wat dan weer feitelijk onderbouwd wordt door de paleo-antropologie. Sommige creationisten of ID-ers beweren dat er enkel zoiets bestaat als micro-evolutie (variatie binnen de soort) en geen macro-evolutie (nieuwe soortvorming). Dat is een misvatting. Niet alleen de genetica sluit volledig aan bij Darwin, maar ook de paleontologie, waar er talrijke overgangsfossielen zijn gevonden. Daarbij zien we relatief langzame overgangen, zoals deze van Reptielen naar Zoogdieren (de Therapsida in de Synapsida). Nog andere zijn de amfibieën met resterende viskenmerken (Ichthyostega en Acanthostega). Er zijn ook verschillende malen restanten van reptiele achterpoten gerapporteerd bij bultruggen en potvissen. We zien ook steeds meer verfijnde evolutionaire overgangen bij de primaten en de hominiden (mensachtigen) waarbij de schedelinhoud steeds groter wordt en bepaalde anatomische kenmerken bij de moderne mens behouden blijven. Ook de continentendrift (geologie) bewijst dat de aarde veel ouder is dan de bijbelse 6000 jaar: men heeft met satellieten vastgesteld dat de continenten Europa en Amerika, die ooit tegen elkaar lagen, uiteendrijven met ongeveer 2 cm per jaar. Draai de klok terug en je komt op honderden miljoenen jaren uit. Er is weliswaar geen reden om aan te nemen dat de snelheid altijd constant geweest is, maar zelfs met perioden van versneld uiteendrijven moet er nog een enorme tijd nodig geweest zijn om de huidige afstand te kunnen verklaren. Om dit allemaal uit te leggen, grijpen creationisten naar de bijbel. Vervolgens maken zij samen met intelligent designers de denksprong naar een “goddelijke ingreep”, of het nu gaat om de reptielachtige vogels, de katachtigen, of de gans-eend-achtigen. Het meest gangbare bezwaar hiertegen is dat de uitspraak “goddelijke ingreep” geen wetenschappelijke verklaringspoging is maar simpelweg een uitspraak, een onbeargumenteerde geloofsuiting.

Wat dan met de zogenaamde gaten in de evolutietheorie? Meer bepaald gaat het over de beweringen dat het fossiele bestand gaten vertoont door het ontbreken van fossiele schakels tussen soorten of groepen.
Dit klopt niet. Er is inmiddels onnoemelijk veel gefossiliseerd materiaal dat ondubbelzlnnig op evolutie wijst, waarbij men geleidelijke overgangen ziet tussen grote groepen. Op vlak van soorten ontbreekt er nog heel wat, maar tussen de groepen zijn deze mengvormen rijkelijk aanwezig. Daarbij moet opgemerkt worden dat de condities om gefossiliseerd te geraken aan allerlei (klimatologische) wetmatigheden zijn onderworpen. De kans dat men over 150 jaar uw of mijn schedel terugvindt, is vrij nihil. Met andere woorden, daarop wijzen is in feite niet meer dan het intrappen van een open deur.

Een andere manier van redeneren, is bijvoorbeeld over de Archaeopteryx (Jura-tijdperk, 150 miljoen jaar geleden), waarvan inmiddels zeven fossiele skeletten zijn gevonden. De Archaeopteryx is een reptielachtige primitief getande vogel: een mengvorm tussen de Reptielen en de tandloze Vogels. Wanneer we nu zo’n mengvorm in het fossiele raamwerk kunnen passen, worden we volgens de creationisten geconfronteerd met maar liefst twéé ontbrekende schakels, namelijk een hiaat tussen de Reptielen en de Archaeopteryx, die op zijn beurt een hiaat doet ontstaan met de Vogels. Heb je één hiaat tussen twee fossielen, drop daartussen dan een nieuw fossiel, je hebt dan ineens twee hiaten (aldus de ‘creationistische logica’). Met andere woorden, het aantal ‘hiaten’ stijgt voor de creationisten lineair met het aantal fossielen die we vinden, of ze nu geleidelijke overgangen vertonen of niet.

De Australische landslak
Een letterlijke interpretatie van bijbelse verhalen — voor creationisten de historische waarheid — leidt tot hilarische taferelen als men zich dat goed probeert voor te stellen. Neem de legende van de Ark van Noach. Volgens sommige creationisten bracht deze Ark dertigduizend diersoorten in veiligheid. Twee exemplaren van elke diersoort zouden er zijn ondergebracht op een oppervlakte van ongeveer 135 x 22,5 x 13,5 meter: twee olifanten, twee muggen, twee leeuwen, twee vlooien, twee varkens, twee konijnen, en ga zo maar door. Die moeten, volgens hun verklaringsmodel, allemaal van water en voedsel voorzien worden zonder zelf met uitsterven te worden bedreigd. Problemen stellen zich ook voor de zoetwatervissen. Hoe konden die de zondvloed overleven, en waar zijn die ondergebracht?
Maar stel u de Australische landslak voor. Die zou dus helemaal van Australië naar Turkije moeten kruipen om tot bij de Ark te geraken en moet daarvoor de Indische oceaan oversteken (aangenomen dat een landslak kan zwemmen). Hij doet daar maar liefst twintigduizend jaar over, terwijl hij daarvoor van de creationisten maximum tienduizend jaar de tijd krijgt. De sukkel dreigt bovendien op te lossen in het zoute water. Eenmaal op de Maladiven aangekomen, is hij nog maar halfweg.
De lezer zal schrander opmerken dat er vast meerdere routes zijn om tot bij de Ark te geraken. Jazeker, en een lastige: het Himalaya-gebergte. Nog een ander probleem stelt zich. Van deze duizenden diersoorten bij de schepping zijn er tegenwoordig al miljoenen diersoorten op deze aardbol. Waar komen die plots vandaan, lang na de zogenaamde schepping? Zouden ze misschien geëvolueerd zijn?

Misplaatst religieus triomfalisme
Mensen die om religieuze of ideologische redenen moeite hebben met het aanvaarden van de evolutietheorie, wijzen graag op tekorten bij Darwin zelf. De huidige evolutiebiologie kijkt daar niet bepaald van op. Het precizeren, verfijnen, en verbinden van wetenschappelijke theorieën — zoals die van Darwin met o.a. de genetica — is een proces dat altijd over langere periodes verloopt. En niet zonder resultaat: inmiddels zijn we 146 jaar verder en is de verklaringskracht van de evolutietheorie er alleen maar sterker op geworden. De feiten dwongen wetenschappers doorheen de tijd om Darwin te aanvaarden en afstand te doen van eeuwenoude religieuze denkbeelden. Creationisten houden daarentegen nog steeds alle biologische soorten apart en blijven vasthangen aan een theologisch wereldbeeld waarin gods woord de enige en onwrikbare waarheid bevat. In discussies voeren zij lang achterhaalde argumenten op als een 19e-eeuwse grammofoon die steeds verspringt in haar uitgeholde groeven. Uiteraard had Darwin in zijn tijd op alle aspecten van de evolutie het antwoord nog niet. Alsof wetenschappers in hun eentje plots kant en klare theorieën presenteren over hoe de wereld in elkaar zit. In 1900 herontdekte Hugo De Vries het werk van Mendel, waardoor de genetica pas in de 20ste eeuw een hoge vlucht nam. De genetica zou later de evolutietheorie onafhankelijk bevestigen. Dat in de 21ste eeuw het ideaalbeeld van totaalverklaren, bewust of onbewust, nog steeds in het hoofd van bepaalde mensen sluimert, is niet meer van deze tijd. Zelfs in de wetenschap van de 19de eeuw werd deze droom al lang verlaten. Een ander misverstand is dat mensen die vanuit hun ideologische of religieuze weerstand kritiek uiten op de wetenschap (hoe terecht hun opmerkingen ook kunnen zijn) vaak vergeten dat hun ideologie of geloofssysteem qua verklaren er nog veel slechter vanaf komt. Wetenschap kan niet alles verklaren, oppert men. Troost u, ideologieën en religies kunnen het nog veel minder! Al pretenderen die vaak van wel.

De beperkingen van de wetenschap - de rijkdom van het geloof
Wetenschap heeft haar beperkingen, maar vaak om meer evidente redenen dan men vermoedt.
Er zijn beperkingen die onder meer van praktische aard zijn. De wetenschap (of wetenschappelijke methode) is niet bij machte om lichtjaren ver te reizen om bepaalde claims te verifiëren.
Wetenschap kent echter ook limieten door de quasi onbeperktheid van het menselijke inbeeldingsvermogen. Het bestaan van dit vermogen is aangetoond, de invullingen ervan niet. Geloofsinhouden, die zich afspelen in hoofden van mensen, reiken daarentegen verder dan de wetenschap en haar middelen. En hierin ligt een heel fundamentele valkuil verscholen die door nogal wat gelovigen over het hoofd wordt gezien, namelijk dat zij menen dat hun associaties of geloofsinhouden op de een of andere manier corresponderen met een bestaande werkelijkheid (lees: hun "werkelijkheid"). Een menseijk subject kan zich nochtans helder het bestaan van een kabouter voorstellen, maar bestaat een kabouter om die reden? Dit is de redenering die de 17e eeuwse filosoof Descartes reeds naar voren bracht: “Ik kan mij een helder beeld vormen van god, dus god bestaat.”. Het is ook de misvatting die zich onbewust nestelt in het hoofd van menig gelovige die de beperktheid van de wetenschap benadrukt, niet vanuit een rationele en wetenschapsfilosofische overwegingen maar redenerend vanuit de vermeende entiteiten waar hij iets bij voelt of voorstelt. Echter, gevoelens en emoties worden terecht als reëel ervaren maar ze kunnen wel degelijk op illusies berusten. Wanneer emoties en gevoelens op de een of andere manier verbonden zijn met iets bovennatuurlijks dat men zich inbeeldt, dan ervaart men dat bovennatuurlijke (god, engelen, geesten) ook als iets reëel. Vandaar dat mensen heel vaak een legitiem argument zien in de kracht van persoonlijke ervaringen. Nochtans, heel wat kinderen koesteren dezelfde emoties en gevoelens voor sinterklaas. Op latere leeftijd komt dan de ontnuchtering, waarbij sommige kinderen het niet-bestaan van sinterklaas als een half trauma ervaren. Hoezeer ook een bepaald idee of ideaalbeeld lijkt samen te vallen met al wat men op persoonlijk vlak emotioneel beleeft, er is geen noodzakelijk verband tussen het denkbare en het voelbare. We weten bijvoorbeeld dat bijna-doodervaringen (net als hallucinaties) voorkomen en gevoelsmatig als zeer treffend ervaren worden. Bepaalde mensen beleven dit vaak intentief-spiritueel, toch zijn het illusies. Hoewel er ook gruwelijke bijna-doodervaringen bestaan, beschouwen vele mensen deze ervaringen als een aanwijzing dat er meer moet zijn tussen hemel en aarde. Op grond van deze misvatting worden heel wat geloofsinhouden gerechtvaardigd: Voor de christen is een bijna-doodervaring het bewijs voor een hiernamaals in de vorm van een hemel; de boeddhist legitimeert er z'n reïncarnatie-gedachte mee; new agers nestelen zich binnen hun afkooksels van oosterse tradities en koesteren de illusie van een ‘universele levensenergie’; weer anderen zien zich eeuwig rollen in de Elyzeese velden. Al deze maatschappelijke en/of individuele geloofsconstructies hebben iets gemeenschappelijks: naast het feit dat ze hun oorsprong vinden in oeroude verklaringspogingen van de mens, gaan ze (op cognitief vlak) voorbij aan het fundamentele gegeven dat we spirituele ervaringen kunstmatig kunnen opwekken door de stimulering van de temporaalkwab in de neocortext van ons brein. Deze ervaringen gaan meestal gepaard met zeer intense emoties, alsof men in contact komt met iets buitennatuurlijks, een godheid. Nochtans heeft men voor zulke ervaringen helemaal niets bovennatuurlijks nodig, of het nu gaat om goden, duivelen of een universele levensbron. Steeds weer blijken dit soort ervaringen terug te brengen tot fysico-chemische processen in het brein.
Een andere beperking van de wetenschap ligt eerder in de aard van de problemen in relatie tot de doelstelling van wetenschap. Er zijn probleemstellingen van politieke of ethische aard die, bij definitie, buiten het domein van de wetenschap vallen. Wetenschappelijke kennis kan in die gebieden uiteraard wel een nutsfunctie vervullen — men kan een moraal trachten wetenschappelijk te funderen — maar strikt genomen vallen de funderingsproblemen buiten het domein van de wetenschap.
Er is ook nog de categorie zinloze vragen, type "Wat was er voor de Oerknal".
Waarom is deze vraag zinloos? De tijd is namelijk samen met de Oerknal ontstaan. De vraag wat er voor de Oerknal was, is van hetzelfde type als de vraagstelling wat er zich ten noorden van de Noordpool bevindt.
Nog een ander type van vragen zijn de metafysische, type "Waarom de natuurconstanten zijn wat ze zijn". Hierop kan de wetenschap nog steeds geen zinnig antwoord geven. Ook atheïsten en materialisten — "alles is tot materie te herleiden" — die op cognitief vlak hun wereldbeeld adequaat wetenschappelijk kunnen onderbouwen, moeten toegeven dat zij daar op een grens voor het kennen stuiten; al impliceert het gebruik van de term “grens” niet noodzakelijk een "ietsisme" (er is meer tussen hemel en aarde'), alsof er een grens bestaat met aan de ene kant de materiële wereld en aan de andere kant het buiten-natuurlijke of een immateriële wereld. Alle denkbeelden daarrond blijken tot menselijke emoties, noden, behoeften en wensdenken terug te brengen. De idee van een grens of scheidingslijn tussen “natuurlijk” en “buiten-natuurlijk” is zélf naar materiële processen van het menselijk brein te herleiden. Vele mensen hebben de reflex om bij de “grenzen voor het kennen” een "iets meer daarachter" te veronderstellen, waarin die al z’n beliefs kan projecteren of plaatsen. Het is die “grens van het kennen”, die op zich evolueert, maar die toch het geloof voor vele mensen legitimeert. Goden, engelen, duivelen en halfgoden, lossen op als sneeuw voor de zon waar het menselijk vizier reikt en worden daardoor steeds verder in het heelal teruggedrongen. Al deze entiteiten werden eeuwen geleden nog in het Ondermaanse ondergebracht, heden liggen die ergens verscholen buiten ons zonnestelsel. Wie (bijvoorbeeld binnen de monotheïstische traditie) daardoor toch nog in de verleiding komt "god” als meest plausibele verklaring voor de oorzaak van alles te geven — god als oerkracht achter de dingen (‘men weet het niet, dus god’) — geeft de indruk dat we een antwoord hebben op iets waar we, principieel, geen antwoord op hebben. Een van de meest indringende en fundamentele vragen die voor de aanhangers van het (neo)creationisme onbeantwoord blijft, is de vraag: “Als god op zichzelf kan bestaan, waarom het universum dan niet?”.

De functionele complexiteit van het oog: design of evolutie?
De verklaring voor de ontwikkeling van het oog die Darwin gaf, werd door de wetenschap door de jaren heen steeds meer verfijnd. Binnen de huidige wetenschap is deze kwestie dan ook geen discussiepunt meer. De fout die creationisten maken is dat zij een schijnproblematiek in het leven roepen door te denken dat een “half oog” geen selectief voordeel biedt. Darwin-specialist prof. Johan Braeckman noemt het idee van een half oog gewoon onzin ”aangezien visuele perceptie, hoe rudimentair ook (lichtgevoelige cellen), voor een levend wezen het verschil kan uitmaken tussen leven en dood”. Deze visie sluit ook aan bij recent wetenschappelijk onderzoek. Onderzoekers van het European Molecular Biology Laboratory in het Duitse Heidelberg zagen dat de lichtgevoelige cellen in de hersenen van de zeeworm Platynereis demerilii uitzonderlijk sterk lijken op de zogenaamde kegeltjes en staafjes, de cellen die beeld en licht opvangen in het menselijk oog. “Enkele cruciale genetische elementen in de cellen van het oog en van de wormhersenen gelijken zo sterk op elkaar, dat ze wel een gemeenschappelijke oorsprong moeten hebben”, schrijven de wetenschappers in het vakblad Science (Science, 29 October 2004: 869-871). Voorheen hadden twee Zweedse onderzoekers, Nilsson en Pelger, de ontwikkeling van het oog al in een computer gesimuleerd. Zij gebruikten hun computermodel om een schatting te maken van de tijd die nodig is om uit een vlakke laag van fotocellen een oog te vormen. Na 1829 mutaties van 1 procent, en uitgaande van één generatie per jaar, was het lichtgevoelige plekje geleidelijk veranderd in een functioneel rond vissenoog, compleet met iris en lens. Die ene procent is de aangenomen frequentie waarmee voordelige veranderingen optreden. Nadelige veranderingen voor zichtwaarneming zouden in de evolutie immers worden weggeselecteerd. Maar in de biologische evolutie is tijd een cruciale factor, en dit voor de accumulatie van kleine verschillen over honderduizenden generaties. Nilsson en Pelger moesten hun bevindingen dan ook omzetten in aantallen generaties in de evolutie, naar de biologische realiteit zeg maar. Ze vertrokken vanuit een pessimistisch scenario. Dat betekent dat zij rekening hielden met allerlei voorwaarden (variabelen), maar dan wel in hun nadeel. Zij gingen bijvoorbeeld uit van een lage variatie en een lage erfelijkheid, en ook van het pessimistische uitgangspunt dat verschillende onderdelen van het oog niet in één generatie konden veranderen. Het resultaat was verbluffend. Nilsson en Pelger kwamen uit op slechts 364.000 generaties voor een goed functionerend vissenoog. Het leven op aarde is zo'n 4 miljard jaar oud. Dit is ruim voldoende tijd om tot functionele visuele organen te komen. Sinds het ontstaan van het leven, zo’n vier miljard jaar geleden, is visuele perceptie minstens veertig keer ontstaan. De diversiteit is dan ook enorm: van lichtgevoelige plekken, facetogen bij insecten, lichtgeleiders bij schaaldieren, tot uiterst verfijnde kijkers bij katachtigen. ‘Het oog’ bestaat strikt genomen dus niet, wel diversiteit in visuele waarneming. Met andere woorden, creationisten en aanhangers van Intelligent Design zijn hun stokpaardje inmiddels kwijt. Het oog is inderdaad geëvolueerd uit een primitief orgaan dat licht kan waarnemen. Dit voorbeeld illustreert ook hoe voorbarig het oordeel over zogenaamde leemten in de evolutietheorie is. It’s a theory in progress. Voor je het goed beseft komt de wetenschap met een verklaring voor iets dat men lang als onverklaarbaar beschouwde. Die voorbarigheid geldt ook op vlak van het ontstaan van het leven, waar de wetenschap (nog) geen antwoord op weet. “Buiten de grote lijnen is dit inderdaad nog onverklaard, maar daarom is het nog niet onverklaarbaar. Het is dus niet omdat we het exacte verloop van de abiogenese niet kennen dat het ontstaan van het leven geen natuurlijk proces geweest is”, schrijft microbioloog Ronny Martens terecht in een recent artikel (Wonder en is gheen wonder, juni 2005). Er is een wetenschappelijke consensus gevormd rond de idee dat het leven uit het niet-levende is ontstaan via materiële (chemisch-evolutionaire) processen. De vraag is alleen welke wegen er zijn afgelegd van chemische naar biologische evolutie om tot de eerste reproduceerbare cellen te komen.

Intelligent Design?
De natuur zit helemaal niet zo intelligent in elkaar als menig neocreationist vaak denkt. Het menselijk oog heeft een blinde vlek en de urineleider bij de man is met z’n vele kronkelingen nodeloos omslachtig. Een loodgieter zou besluiten dat het gaat om een slecht ontwerp. Nog iets problematischer is dat er kinderen worden geboren met zware genetische defecten. Het resultaat: een reeks ongeneeslijke ziekten die onverbiddelijk leiden tot een totale aftakeling van het kind, met de dood tot gevolg (de ziekte van Bernheimer-Seitelberger, de ziekte van Tay Sachs, de ziekte van Sandhoff...). Een kind met de ziekte van Tay Sachs ondergaat kort na de geboorte een progressieve aftakeling van het zenuwstelsel waarbij alle zintuiglijke waarneming steeds pijnlijker wordt: horen wordt pijnlijk, zien wordt pijnlijk, voelen wordt pijnlijk. Het kind komt uiteindelijk terecht in een non-responsief vegetatief stadium en sterft binnen de leeftijd van vijf jaar onverbiddelijk een gruwelijke dood. Foutje in het intelligent ontwerp? Id-aanhangers repliceren daarop dat intelligent design geen “perfect” ontwerp impliceert. Hier gaat men voorbij aan de kern van het probleem. De kernvraag is waarom we in al deze gevallen überhaupt zouden spreken van "intelligent" ontwerp? En ook buiten gevallen van genetische defecten geldt deze vraag. Is er reden om complexe organismen of structuren te plaatsen onder de noemer intelligent ontwerp? De eerste voorbeelden van organismen of structuren die niet kunnen verklaard worden vanuit een naturalistische benadering moeten we nog voor ogen krijgen. Bovendien stelt het begrip "intelligent design" allerlei logische problemen wat weer een stap achteruit betekent in het wetenschappelijk verklaren. Stel dat er wel organismen of structuren bestaan die we onder de noemer "intelligent design" kunnen plaatsen, dan nog blijft de vraag waarom een eventuele ontwerper zo "selectief intelligent" ontwerpt. Is een intelligente ontwerper dan niet altijd intelligent? Wat de intelligent design-theorie in de eerste plaats zou moeten verklaren is waarom er zoiets bestaat als een on-intelligent ontwerp. Het bestaan daarvan aantonen is immers vrij eenvoudig, het omgekeerde valt onder de noemer geloof.

Een morele strijd
Een van de kernpunten die ik zal trachten aan te tonen in mijn thesis is dat er is een sterk verband is tussen het anti-darwinisme en het ethisch-conservatisme, dat welig tiert onder creationisten. Deze gelovigen hebben in de eerste plaats een morele agenda tegen de evolutietheorie, niet zozeer wetenschappelijke bezwaren. Zij zoeken uiteraard wel twistpunten maar dan vooral om hun bijbelvast geloof te legitimeren. Creationisten focussen zich daarom op detaildiscussies onder wetenschappers waardoor ze periferale probleempunten uit hun context halen of disproportioneel uitvergroten. Het tempo van de evolutie is zo een typerend voorbeeld: is evolutie een geleidelijk proces of verloopt dit eerder sprongsgewijs? De meeste wetenschappers nemen aan dat dit geleidelijk gebeurt, maar geen van al deze wetenschappers zal de feitelijkheid van evolutie nog in vraag stellen. Ook over de kern van de evolutietheorie bestaat geen discussie meer. Helaas, daar hebben creationisten geen boodschap aan. Zij stellen detaildiscussies onder specialisten voor alsof alle wetenschappers het over de ganse lijn met elkaar oneens zijn, en dus moet de evolutietheorie wel fout zijn. Geleerden zoals Stephen J. Gould en Richard Dawkins hebben dit misbruik ook aangeklaagd:
 

"Na de introductie van het ,,doorbroken evenwicht'' ("punctuated equilibrium") om bepaalde trends te verklaren (tempo van de evolutie, ts), wordt tot onze ergernis keer op keer onze uitspraak geciteerd - misschien opzettelijk, misschien uit domheid - dat het fossiele archief geen overgangsvormen laat zien. Over het algemeen ontbreken overgangsvormen op het niveau van de soorten, maar tussen grotere groepen zijn ze rijkelijk aanwezig", aldus Gould (R. Dawkins, Het toppunt van onwaarschijnlijkheid p. 100 , 1996).

Een andere tactiek die creationisten durven gebruiken om overtuigend bewijsmateriaal verdacht te maken is het invoeren van een complottheorie. Tegen overtuigend fossiel bewijsmateriaal, zoals de Archaeopteryx, voerde men bijvoorbeeld aan dat die toch wel moest vervalst zijn door moderne veren en beenderen in een plaasterafdruk samen te persen. Deze bewering is achteraf weerlegd door microscopische analyse van de veren en door het bestaan van honderden fossiele overblijfselen uit de Solnhofen-sedimenten in Duitsland ("The Book of Life", S. J. Gould, p 147).

Het is belangrijk in te zien waar de weerstand tegen de evolutietheorie werkelijk op teruggaat. Verschillende varianten binnen het creationisten, waaronder jonge Aarde-creationisme, oude Aarde-creationisme, progressief creationisme en intelligent designers delen elkaars basisovertuiging dat wanneer Darwin gelijk heeft er geen moraal meer mogelijk is.
Mensen verliezen zo hun goddelijk statuut en worden dan gelijkgesteld met het zielloze dierlijke, dat in wezen geen vrijheidsnotie heeft. Er staat bovendien voor hen heel wat op het spel, namelijk het eeuwige hiernamaals. De drijfveer en weerstand tegen het darwinisme is dan ook onuitputtelijk, wat voortdurend leidt tot de nodige pseudo-wetenschappelijke scheeftrekkingen: hun affectief-emotionele en religieuze overtuiging domineert hun denken, waardoor wetenschappelijke kennis op maat wordt gesneden van hun geloof. In hun ogen voeren creationisten echter een zinvolle strijd die aansluit bij de notie van de Eindtijd, zoals in de bijbel beschreven staat. Intelligent design-aanhangers halen god en de bijbel een beetje subtieler via een achterpoortje weer naar binnen. Meer moderne gelovigen daarentegen zijn door allerlei wetenschappelijk ontwikkelingen tot een wereldbeeld gedwongen dat dichter aansluit bij het  naturalisme van de wettenschap en zien tegelijk in dat op persoonlijk vlak de evolutietheorie moraliteit en zingeving niet uitsluit. Darwin zelf stond trouwens bekend als iemand met zeer hoge morele maatstaven, waar vele gelovigen misschien wel bij in de leer hadden kunnen gaan. Het is bekend dat Darwin ooit één keer zeer kwaad werd, namelijk toen hij iemand een paard zag slaan.

Enkele nuttige bronnen ter oriëntatie:

Braeckman, J, Darwins moordbekentenis, 2001

Gould, S.J., The Book of Life, 1993

Dennett, D.C., Darwins gevaarlijke idee, 1995

Dawkins, Richard, Het toppunt van onwaarschijnlijkheid, 1996

Dawkins, Richard, Een regenboog ontrafelen - Over wetenschap, waanideeën en wonderen, 1999

Dawkins, Richard, Kapelaan van de duivel, 2004

Tom Schoepen is hoofdredacteur bij Skepp en auteur van de Tijdsbalk van de Evolutie, Kennis en Cultuur

Authors
Tom Schoepen
Publicatiedatum
13-06-2009
Opgenomen in
Creationisme