The Exorcist

14-06-2000

-

doorverscheen in :
9 minuten
Leestijd:
...was een gemene bastaard.

De film "The Exorcist" schokte in de jaren 70 het bioscooppubliek. Nog twee vervolgfilms met hetzelfde thema werden gemaakt. Nu zou een zogenoemde prequel van de horrorklassiekers gedraaid worden, die zich afspeelt voor de gebeurtenissen van het eerste deel. Eén ding zullen de toeschouwers daarin desondanks niet te zien krijgen, namelijk hoe het werkelijk zat met de bezeten jongen die de auteur van het draaiboek, William Peter Blatty, inspiratie gaf voor het verhaal, dat zogenaamd op ware gebeurtenissen gebaseerd is. Ze vloekt als een ketter, spuwt groen slijm en masturbeert met een kruisbeeld; de twaalfjarige Regan is bezeten door een demon. Het extreem aanschouwelijk verfilmde verhaal sloeg bij het bioscooppubliek in als een bom: "The Exorcist" werd een klassieker onder de horrorfilms. Sinds de première op 26 december 1973 bracht de prent meer dan 165 miljoen dollar op en hij staat nog steeds op de dertiende plaats in de lijst der succesvolste films aller tijden. Genomineerd voor tien Oscars, kon het productieteam twee van de begeerde trofeeën mee naar huis nemen: die voor de beste klank en voor het beste draaiboek naar een romanvoorbeeld. Het script van de film is afkomstig van William Peter Blatty, die ook de gelijknamige roman schreef. Het idee hiervoor haalde Blatty zogenaamd van een authentiek geval van bezetenheid, waar hij als jongeman over gehoord had.

In 1974 publiceerde Blatty een boek dat de ware achtergronden van het verhaal zou ophelderen: "William Peter Blatty on the Exorcist: From novel to film". Als twintigjarige student Engelse literatuur aan de universiteit van Georgetown, had hij een krantenartikel in handen gekregen met als titel:  "Priest Frees Mt Rainier Boy Reported Held in Devil1s Grip". Het werd geschreven door reporter Bill Brinkley in de Washington Post van 20 augustus 1949. Brinkley had het over "waarschijnlijk een van de opmerkelijkste gebeurtenissen in zijn soort in de jongste geschiedenis van de religie". Een veertienjarige jongen zou via exorcisme door een katholieke priester uit de greep van de duivel bevrijd geworden zijn. Pas na 25 tot 30 sessies die in Washington en St.Louis  plaatsvonden, had het kwade het lichaam van de bezetene verlaten. De jongen uit Mount Rainier, een provinciestad in de buurt van Washington, was tijdens de behandelingen gewelddadig geworden, had gevloekt en Latijnse frasen gereciteerd ( hoewel hij deze taal nooit geleerd had). De priester was twee maanden bij de jongen gebleven en had zelf gezien hoe het bed waarin de jongen sliep "vanzelf" door de kamer begon te bewegen, zo stond in het krantenartikel. Blatty was hierdoor gefascineerd. Hij zou achteraf met de betrokken exorcist contact opgenomen hebben. De kerkvader had een dagboek over de huiveringwekkende voorvallen bijgehouden; Blatty zou dit manuscript gelezen en veel van de gegevens overgenomen en verwerkt hebben.

In een kritisch artikel in het tijdschrift Fate van januari 1975 citeert ook auteur Steve Erdman uit een document dat ginds als "casestudy geschreven door jezuïeten"  voorgesteld werd. De bezeten jongen kreeg het pseudoniem Roland Doe, als geboortedatum werd 1 juni 1935 opgegeven. In het begin van 1949, zo schreef Erdmann, zouden in de slaapkamer van de jongen voor het eerst drupgeluiden te horen geweest zijn, en er zou een Christusbeeld aan de muur bewogen hebben. Krassen en vegen onder het bed hadden Roland verontrust. Op 26 januari 149 stierf zijn tante Tilly die tijdens haar leven geïnteresseerd was in occulte zaken en Roland onderwezen had in het gebruik van Ouijaborden (dit is een hulpmiddel voor mediums om contact te leggen met geesten). Volgens Erdmann zou Mrs. Doe (Rolands moeder) een verband vermoed hebben tussen de vreemde gebeurtenissen en de dood van de tante. Ten slotte zou ze geprobeerd hebben contact op te nemen: "Als je tante Tilly bent, klop dan driemaal !" "Klop,klop,klop". Het antwoord leek duidelijk. Op 17 februari overnachtte Roland in de pastorie van een evangelische geestelijke. De predikant zou eveneens krassende geluiden gehoord hebben en gezien hebben hoe het bed schommelde. Deze vreemde situaties werden talrijker, en op 26 februari zouden uiteindelijk tekens en woorden  op het lichaam van de jongen verschenen zijn , "als door klauwen gekrast", zei zijn moeder. Uiteindelijk zou de moeder met haar zoon een katholieke geestelijke, Father Albert Hughes van de St.James kerk in Mount Rainier ingeroepen hebben. Hij zou gewijde kaarsen, wijwater en speciale gebeden aanbevolen hebben. Het gebruik van de sacrale voorwerpen had alles alleen maar erger gemaakt. Nu zouden voorwerpen door de lucht gevlogen zijn en eenmaal zou het bed met Roland en zijn moeder erop dwars door de kamer bewogen hebben. Op 9 maart werd Father J. Bishop van de universiteit van St.Louis erbij gehaald. Hij zou eveneens de sporen op het lichaam van de jongen hebben vastgesteld. Ook hij kon echter niet helpen en zo zou op 11 maart de uiteindelijke exorcist, Father Bowdern erbij betrokken worden.

Op 16 maart had aartsbisschop Joseph E. Ritter de toestemming verleend om een duiveluitdrijving te doen. Dag en nacht bad Father Bowdern aan Rolands bed. De jongen zou zich heftig verzet hebben, hij spuwde, braakte, urineerde en slingerde de geestelijke obsceniteiten naar het hoofd. Vier weken lang streed Father Bowdern een eenzame strijd.  Op 18 april, al laat op de avond, had de geestelijke Roland gedwongen een ketting met medaillons te dragen en in zijn handen een kruisbeeld te houden. De jongen zou onverwacht kalm gebleven zijn en naar de betekenis van verschillende Latijnse gebeden gevraagd hebben. Bowdern zette het ritueel verder en vroeg naar de namen van de demonen. Roland zou een woedeaanval gekregen hebben en schreeuwde dat hij een gevallen engel was. Bowder bad verder, tot Roland om 23 u een nieuwe aanval kreeg: "Satan, satan ! Ik ben St.- Michaël ! Ik beveel u, Satan en de andere boze geesten: verlaat dit lichaam, in de naam des heren ! Nu! Nu!" zou Roland met volledig veranderde stem geroepen hebben en dan, na een laatste sparteling  zou hij stil geworden zijn. Later vertelde hij Father Bowden, dat hij een visioen gehad had van de aartsengel Michaël met een vlammenzwaard. In Mount Rainier, op de hoek van Bunker Hill Road en de 33 Street, is de hel losgebarsten; groepen tieners pelgrimmeren op het stuk grond, dat in een voor de rest rustige woonbuurt gelegen is. Ze giechelen en krijsen, aangeschoten door het drinken van blikjesbier. Kleine houten kruisen steken in het gazon: "Hier is het. Hier heeft de bezetene gewoond !". Voor de tieners is het geval duidelijk: Bunker Hill Road 3210 is de plek waar de akelige gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Het is wel vreemd dat niemand van de oudere bewoners zich de situatie herinnert. Anno 1999 verwonderde journalist Mark Opsasnick zich hierover en begon te rechercheren. Over zijn opmerkelijke vaststellingen berichtte hij  in Strange, een Amerikaans magazine over paranormale en vreemde fenomenen . In een adresboekje uit de periode in kwestie (1940/50) stootte Opsasnick op de naam Joseph Haas, eigenaar van het huis in Bunker Hill Road. Haas had echter geen nakomelingen, dit werd door buurtbewoners bevestigd. De bezeten jongen kan daar niet gewoond hebben, besluit Opsasnick. Enkele inwoners van Mount Rainier kennen het verhaal. Ze zijn echter allemaal zeker dat de plaats van het gebeuren het buurdorp Cottage City moet geweest zijn. Uitgaande van de gekende geboortedatum en geboorteplaats van de jongen, bladerde de journalist in het jaarboek van de school aldaar en kwam tot de bevinding dat Roland Doe niet daar geleefd had, maar in Cottage City, een kleine gemeente met 1200 zielen, zo'n twee kilometer van Washington DC. Voor de eerste maal sinds de publicatie van het "Exorcistverhaal" kwamen getuigen uit die tijd aan het woord en voor het eerst werd Roland zelf iets over de gebeurtenissen gevraagd.

"Hij was nooit een normale jongen" citeert Opsasnick Rolands dichtste jeugdvriend B.C.. Roland was een enig kind, dat door zijn fanatiek religieuze moeder en grootmoeder haast verstikt werd.  Zijn klasgenoten hadden hem gemeden. Hij kreeg regelmatig woedeaanvallen en gewelddadige uitbarstingen. Tegenover anderen was hij wreed, zelfs sadistisch. "Hij was een gemene bastaard" meende B.C. en hij vertelde hoe Roland eens gewoon voor de lol zijn hond tegen hem had opgehitst. De oudere broer J.C. kan zich Roland eveneens herinneren. Samen met zijn broer oefende de jongen in het mikkend spuwen naar een bepaald punt, geen wonder dus dat Roland een meter ver kon raken. Het bewegende bed zou eveneens makkelijk te verklaren zijn; destijds was het gebruikelijk bedden op rollen te zetten. Lichtjes wiebelen was genoeg om het in beweging te brengen. Rolands vader had wel de ware toedracht geweten, maar had dit voor zich gehouden. In de berichtgeving werden de ware gebeurtenissen mateloos overdreven.

Father Hughes die de jongen zou bezocht hebben leeft niet meer, laat Opsasnick weten. Zijn vroegere assistent Bober was zeer bereid om inlichtingen te geven en werd in verscheidene artikels een uiterst betrouwbare bron genoemd. Bober vertelde nochtans dingen waarvan al lang aangetoond was dat ze niet klopten. Een aanval van Roland op Father Hughes, waarbij de priester z'n arm zwaar gekwetst zou geworden zijn, kon volgens uitspraken van getuigen niet plaatsgevonden hebben. De sportieve geestelijke had namelijk kort nadien gewoon verder getraind en er was toenmalige leerlingen geen kwetsuur opgevallen. Toen men hem confronteerde met dergelijke tegenstrijdigheden gaf Bober toe niet zelf bij de gebeurtenissen betrokken geweest te zijn, hij had enkel doorgegeven wat Hughes hem verteld had.

Priester  Walter Halloran had Bowdern bij het exorcisme geassisteerd. Hij zou de jongen nooit als "bezeten" betiteld hebben, verklaart Halloran. Hij rapporteerde enkel de dingen die hij gezien had. Het klopt dat Roland Latijn gesproken had; Hallorein is echter van mening dat de jongen enkel woorden achternagepraat had. (Opmerking van de auteur : destijds werden nog missen nog in het Latijn opgedragen). De veranderde stem, noch de bovenmenselijke krachten kon de geestelijke bevestigen. Hij had weliswaar een slag op de neus gekregen, maar daarover had hij nooit verder nagedacht. Gespuwd had de jongen vaak, braken of urineren kon Halloran zich niet herinneren. De tekens op het lichaam van de jongen had hij gezien, maar ze waren moeilijk te ontcijferen en ze zagen er meer uit als lippenstiftvegen. Opsasnick schreef dat hij uiteindelijk Roland Doe zelf opgebeld had, maar die wou er niet over praten. Doe zou zeer opgewonden gereageerd hebben en zei dat hij in geen geval opnieuw gebeld wou worden.

Wat blijft er over van "waarschijnlijk een van de opmerkelijkste gebeurtenissen in zijn soort in de jongste geschiedenis van de religie" (Washington Post) ? Een jongen die door een overbezorgde moeder met occult-katholieke ideeën opgevoed werd en wiens oma hem spiritistische praktijken bijbracht. Geestelijken die met hun naïeve geloof in demonen door Roland beetgenomen zijn. En ten slotte een begaafde auteur en een filmmaker die gezamenlijk een van de succesrijkste griezelverhalen aller tijden produceerden. De rest is mediahype.

Gereon Hoffmann.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in het Duitse Skeptiker 13/02/2000


Vertaling:  Liesbeth Tysmans
Verschenen in  "Wonder en is gheen Wonder", nulnummer, 2000.

overgenomen uit externe bron
Publicatiedatum
14-06-2000
Opgenomen in
New Age