De kosten van sportevenementen

De georkestreerde volksmisleiding door IOC en FIFA.
26-10-2010

-

door verscheen in :
10 minuten
Leestijd:
Telkens wanneer een stad of een land zich kandidaat stelt om de Olympische Spelen of de Wereldbeker voetbal te organiseren, duikt ergens wel een economische impactstudie op met wonderbaarlijke weldaden van deze megasportevenementen voor de economie van het betreffende land, de regio of de stad. Deze studies worden meestal uitbesteed aan een lobbygroep of een nuttige idioot die dan wel de resultaten moeten vinden die het Internationaal Olympisch Comité (IOC) of de Wereldvoetbalbond (FIFA) behagen. Zo niet, dan verdwijnt de studie voor altijd in een diepe lade of eenvoudig in de prullenmand, en wordt een grotere idioot gezocht om de gewenste resultaten te vinden.

De bedoeling van het Internationaal Olympisch Comité of de Wereldvoetbalbond is hiermee natuurlijk de bevolking warm te maken en de overheden van de organiserende landen of steden te overhalen om met veel subsidies de organisatie te ondersteunen, en zodoende onrechtstreeks de kas van het IOC of de FIFA te spijzen. Deze economische impactstudies staan daartoe bol van de foute berekeningen: dubbeltellingen, verwaarlozing van substitutie-, verplaatsings- en verdringingseffecten, onderschattingen van de kosten en overschattingen van de opbrengsten door het gebruik van onrealistische multiplicatoreffecten en twijfelachtige lange-termijn-effecten. Zelfs indien deze economische impactstudies correct zijn uitgevoerd, dan nog zijn de resultaten hiervan zo goed als betekenisloos, omdat deze geen relevante informatie verstrekken voor de beleidsmakers die moeten beslissen over het al dan niet ondersteunen en subsidiëren van een sportevenement.

Hetgeen een economische impactstudie doet is in feite niets anders dan het becijferen van de extra geldstromen, zoals toegevoegde waarde en inkomen, en de extra werkgelegenheid en belastingontvangsten, die een megasportevenement creëert. Dit komt het IOC en de FIFA goed uit, want deze financiële stromen vertellen ons hoegenaamd niets over de kosten en de opbrengsten van het sportevenement voor de ingezetenen van het organiserend land, en vooral niets over wie de kosten draagt (de belastingbetaler) en wie voornamelijk de opbrengsten binnenrijft (het IOC en de FIFA).

Deze nuttige informatie kan enkel geleverd worden door een ernstige kosten-batenanalyse van de organisatie van een sportevenement. Een kosten-batenanalyse verschilt immers wezenlijk van een economische impactstudie, omdat deze de gecreëerde geldstromen, die in een impactstudie zijn verzameld, opsplitst in kosten en baten (cf. Kesenne 2005). Alle geldstromen zijn immers geen baten. Zoals het inkomen van de werknemers die de nieuwe stadions hebben gebouwd: deze behoren tot de kosten van de organisatie van een sportevenement, maar deze kosten worden in een economische impactstudie steevast als baten voorgesteld. 

Een sterk vereenvoudigd cijfervoorbeeld kan goed dit verschil illustreren tussen een kosten-batenanalyse, een correct uitgevoerde economische impactstudie en een fout berekende economische impactstudie, zoals ooit onder meer opgezet door de organisatoren van Euro 2000, de Europese voetbalkampioenschappen in België en Nederland (dezelfde fouten vinden we weer terug bij de discussie over de kandidatuur van België en Nederland voor het Wereldkampioenschap voetbal in 2018 of 2022).

Stel dat voor het organiseren van een voetbalwedstrijd een nieuw voetbalveld moet worden aangelegd en dat de enige kost hiervan de arbeidskost is van 100.000 euro, betaald door de plaatselijke overheid van de organiserende regio. Hiertoe worden 80 bouwvakkers aangeworven. Er zijn werkzoekende bouwvakkers en die ontvangen geen werkloosheidsuitkering. En stel dat de globale belastingdruk op inkomen en toegevoegde waarde 40% bedraagt. De toeschouwers die komen opdagen zijn enkel ingezetenen van de regio en spenderen samen 20.000 euro aan tickets, verkocht door de overheid.

Een foute economische impactstudie zal de volgende resultaten presenteren: een inkomenscreatie van 100.000 euro, werkgelegenheid voor 80 werknemers en ontvangsten van de overheid aan inkomstgelden (20.000 euro) en belastingen (40.000 euro), samen goed voor 60.000 euro. Een correct uitgevoerde economische impactstudie zal rekening houden met de crowding-out of verdringingseffecten: indien enkel 40 van de 80 aangeworven werknemers voorheen werkzoekend waren, zijn er slechts 40 extra banen gecreëerd en dus ook slechts 50.000 euro extra toegevoegde waarde en inkomen. Daarenboven is er een mogelijk verlies aan inkomen van 20.000 euro in de regio, omdat de lokale supporters dit bedrag nu aan tickets hebben besteed, en dus niet aan allerlei aankopen bij lokale zaakvoerders. De netto-inkomenscreatie is dan slechts 30.000 euro met slechts 24 extra banen en slechts 32.000 euro ticket- en belastingontvangsten. Indien het sportevenement mogelijk de spaarneiging terugschroeft zodat meer geld vrijgemaakt wordt voor consumptie, dan heeft dit weer een negatief effect op lange termijn, omdat, via een verhoging van de interestvoet, de productieve investeringen worden ontmoedigd. Deze correcte cijfers ogen al heel wat minder fraai dan de foute berekeningen.

Een kosten-batenanalyse zal uitwijzen dat de totale opportuniteitskost, en niet de feitelijke financiële kost, van de organisatie van dit sportevenement 70.000 euro is. Immers, 40 werknemers waren voorheen al tewerkgesteld en deze zijn dus weggehaald bij een andere productieve werkgelegenheid in de regio, of men heeft buitenlandse arbeiders geïmporteerd (zoals de vele Poolse bouwvakkers in België). Dit vertegenwoordigt een opportuniteitskost van 50.000 euro. Daarenboven is er een opportuniteitskost van 20.000 euro voor de lokale zaakvoerders, omdat de lokale supporters nu hun geld aan voetbaltickets hebben besteed.

De baten zijn de 20.000 euro die aan tickets zijn uitgegeven, opgeteld bij het consumentensurplus dat we ruwweg op 10.000 euro schatten. Een consumentensurplus ontstaat als een supporter bereid is meer te betalen voor zijn ticket, omdat dit ticket hem subjectief meer waard is dan hetgeen hij ervoor moet betalen. Samen zijn de baten dan 30.000 euro. De nettobaten van de organisatie van dit sportevenement zijn dus negatief: baten minus kosten = 30.000 euro - 70.000 euro = - 40.000 euro.

Economisch is dit vanzelfsprekend een slechte zaak voor het land. Nog interessanter wordt het wanneer we trachten te achterhalen wie met de kosten zit opgescheept en wie met de opbrengsten gaat lopen. Tot de winnaars behoren de nieuw aangeworven 40 werknemers, die voorheen werkloos waren, en nu een netto-inkomen (na belasting) hebben van 30.000 euro. Andere winnaars zijn de lokale supporters met hun consumentensurplus van 10.000 euro. De verliezers zijn de lokale zaakvoerders die hun netto-inkomen gereduceerd zien met 12.000 euro. De grootste verliezer echter is de overheid (d.i. de belastingbetaler) die 100.000 euro heeft uitgegeven om het voetbalterrein aan te leggen, maar slechts 32.000 euro recupereert aan ticketontvangsten (20.000 euro) en belastinggelden (12.000 euro). De belastingbetaler verliest dus niet minder dan 68.000 euro. Opgeteld komt dit precies overeen met de negatieve nettobaten van 40.000 euro (80.000 euro bij de verliezers en 40.000 euro bij de winnaars). Wat een contrast met de fraai ogende resultaten van de zinloze economische impactstudies!

Dit sterk vereenvoudigd voorbeeld kan natuurlijk niet alles vertellen. In realiteit zijn de grootste winnaars van de organisatie van deze sportevenementen het IOC en de FIFA. De organisatie van de Olympische Spelen vormt zowat de enige bron van inkomsten van het IOC, en het IOC gaat er momenteel prat op dat het, in tegenstelling tot enkele decennia geleden, reeds voldoende reserves heeft opgebouwd om zelfs één olympiade (4 jaar) zonder spelen financieel te overleven. Als men daarbij bedenkt op welk vijfsterrenniveau het IOC en de FIFA vertoeven, dan kan men zich daarbij wel iets voorstellen. 

Twee kleine anekdotes om dit te illustreren. Toen wij in 1996, als lid van het wetenschappelijk comité van het CIES (Centre International d’Etude du Sport, gesubsidiëerd door de FIFA), een internationaal congres organiseerden aan de Universteit van Neuchâtel in Zwitserland, in aanwezigheid van de Braziliaan João Havelange en de Zwitser Sepp Blatter, de vorige en de huidige baas van de FIFA, hadden we voor het congresdiner het restaurant van een viersterrenhotel gereserveerd aan de oever van het prachtige meer van Neuchâtel met zicht op de Alpen aan de overkant. Toen de FIFA op de dag van het diner ontdekte dat er zich enkele kilometers verder langs het meer een vijfsterrenhotel bevond, moesten we het voorziene diner annuleren en de zaak verplaatsen naar het veel duurdere vijfsterrenhotel. Toegegeven, het was een schitterend en exclusief diner, waar sommige van mijn Amerikaanse collega’s sporteconomen nog steeds over praten als we elkaar ontmoeten. Ook ben ik eens binnengelopen in het hotel in Sydney (Olympische Spelen in 2000), waar uitgebreide delegaties van IOC en andere sportbobo’s gedurende zowat drie weken logeerden. Na een vlugge blik op de prijslijst durfde ik zelfs geen watertje of koffie te bestellen. Als men deze levensstijl vier jaar kan aanhouden zonder inkomen, zegt dat wel iets over de financiële middelen die het IOC en de FIFA hebben verzameld met hun Olympische Spelen of Wereldkampioenschap voetbal.

Maar we wijken af van de kern van ons betoog. Mijn fictief cijfervoorbeeld hierboven bewijst natuurlijk niets, het wil alleen maar het verschil illustreren tussen een economische impactstudie en een kosten-batenanalyse. Daarom presenteren we hier enkele quotes van gerenommeerde sporteconomen die hierover objectief en serieus onderzoek hebben verricht:

“If the main argument for hosting a mega-event, like the Olympics, is its long-term economic impact, it is a waste of money” (Olav Spilling, Noorwegen, 1997). 

“A new sports facility has an extremely small, perhaps even negative, effect on overall economic activity and employment” (Roger Noll, Stanford University, en Andrew Zimbalist, Smith College, 1997).

“A proper measurement of the Super Bowl’s economic impact would show that the event has had no impact” (Philip Porter, 1999). 

“Based on macroeconomic indicators, large sports events and sports stadiums have rarely identified significant net economic benefits, not in the short run, not in the long run” (slotconclusie van een studie naar de Wereldbeker voetbal in Duitsland in 1974 en 2006 door Wolfgang Maennig, Universiteit van Hamburg, 2008). 

“Even the most generous measure of net benefit of the Winter Olympics in Vancouver 2010 – event benefits minus event costs – is negative (-$101m)” (Darren McHugh, Queen’s University, 2006). 

Uit vele studies, uitgevoerd door de meest gerenommeerde sporteconomen ter wereld, blijkt dat van de organisatie van grote sportevenementen geen significant positieve effecten op de economie moeten worden verwacht, wel integendeel. De grote verliezers zijn altijd de belastingbetalers van het organiserende land of de stad. Zo hebben de inwoners van Montréal, waar de Olympische Spelen van 1976 plaatsvonden, dertig jaar lang een speciale belasting moeten betalen om de enorme verliezen te compenseren. Hierbij gaat het IOC, en ook de FIFA, niet vrijuit. Door het georganiseerde opbod tussen de verschillende kandidaatlanden of -steden, en de toekenning aan de kandidaat die met de meest moderne, prestigieuze, geavanceerde en dure sportinfrastructuur kan uitpakken, zijn ze ook medeverantwoordelijk voor de hoog oplopende kosten (40 miljard euro voor de Olympische Spelen van Beijing in 2008). 

Het IOC en de FIFA verdedigen zich vaak met het argument dat al deze fraaie sportaccommodaties nog vele jaren de plaatselijke bevolking ten goede zullen komen. Dat argument houdt vooreerst geen steek in de filosofie van een kosten-batenanalyse. Indien deze sport- en andere accommodaties niet zouden zijn gebouwd zonder de Olympische Spelen of het Wereldkampioenschap voetbal, dan impliceert dit dat deze accommodaties geen politieke prioriteit genoten en dat deze geldmiddelen dus een andere, meer prioritaire bestemming, hadden gekregen, zoals sociale woningbouw in de verpauperde townships van Zuid-Afrika. Bovendien worden vaak de Olympische installaties na de Spelen afgebroken, omdat deze niet rendabel kunnen worden uitgebaat of omdat ze te duur zijn in onderhoud. In Portugal zullen enkele van de nieuwgebouwde voetbalstadions voor Euro 2004 worden afgebroken. Nog voor het Wereldkampioenschap voetbal 2010 is gestart en het stadion volledig is afgewerkt, bestaan er in Kaapstad reeds plannen om de peperdure moderne voetbaltempel met de grond gelijk te maken. Dat zijn uiteraard weer veel extra kosten. Dit zou een les moeten zijn voor België dat het Wereldkampioenschap voetbal in 2018 wil binnenhalen samen met Nederland. Daarvoor heeft België een vijftal nieuwe stadions nodig van minstens 40.000 zitjes (FIFA-reglement). Uiteindelijk zal de belastingbetaler het leeuwenaandeel van deze moeten dragen. En wat gaat ermee gebeuren na het Wereldkampioenschap? Er zijn geen teams in België die zoveel toeschouwers lokken. Deze grote stadions zijn dus niet rendabel uit te baten door onze clubs, en wie zal dan weer mogen opdraven voor het dekken van de verliezen van onze voetbalclubs?

De vraag kan worden gesteld waarom dan zoveel landen en steden telkens weer vechten om de Olympische Spelen of het Wereldkampioenschap voetbal te mogen organiseren. Het antwoord kan alleen maar zijn dat hierbij vooral politiek prestige in het spel is. Of dat politici zich laten misleiden door de resultaten van de onzinnige economische impactstudies waarmee ze om de oren worden geslagen (cf. Robert Baade en Victor Matheson, Bidding for the Olympics: Fool’s Gold? Het antwoord mag u zelf raden).

Betekent dit alles nu dat de Olympische Spelen of het Wereldkampioenschap voetbal beter niet worden georganiseerd? Zeker niet. Beide sportevenementen zijn bijzonder boeiende en hoogstaande, meestal ook zeer goed georganiseerde, manifestaties waar veel schitterende atleten met elkaar in het strijdperk treden en heel veel mensen (inclusief de schrijver van dit stuk) intens van genieten in de stadions of op televisie. Ons enige punt is dat we moeten ophouden de bevolking wijs te maken dat de organisatie van deze sportevenementen het land economisch en financieel meer opbrengt dan het kost. 

Stefan Kesenne is dr. in de economische wetenschappen. Hij is gewoon hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen en deeltijds hoogleraar aan de KU Leuven. Hij publiceert hoofdzakelijk over sport en economie. 

Dit artikel verscheen eerder in Streven, juni 2010.

Bibliografie

  • R. Baade en V. Matheson, ‘Bidding for the Olympics, Fools’ Gold?’, in C. Barros, M. Ibrahimo en S. Szymanski (red.), Transatlantic Sport: The Comparative Economics of North American and European Sports, Edward Elgar Publishing, Cheltenham, U.K., 2002.
  • S. Kesenne, ‘Do We Need an Economic Impact Study or a Cost-Benefit Analysis of a Sports event?’, in European Sport Management Quarterly 5 (2), 2005, blz. 133-142.
  • W. Maennig en F. Hagn, ‘Employment effects of the Football World Cup 1974 in Germany’, in Labour Economics 15 (5), 2008, blz. 1062-1075.
  • D. McHugh, A Cost-Benefit Analysis of an Olympic Games, zie: http://ssrn.com/abstract=974724.
  • R. Noll en A. Zimbalist, Sports, Jobs and Taxes, The Economic Impact of Sports Teams and Stadiums, Brookings Institution Press, Washington DC, 1997.
  • P. Porter, ‘Mega-Sports Events as Municipal Investments: A Critique of Impact Analysis’, in J.L. Fizel, E. Gustafson en L. Hadley (red.), Sports Economics: Current Research, Praeger Press, New York, 1999.
  • O. Spilling, ‘Long-term Impacts of Mega-events: the case of Lillehammer 1994’, in Claude Jeanrenaud (red.), The Economic Impact of Sports Events, Editions CIES, Université de Neuchâtel, 1999.
Authors
Stefan Kesenne
Publicatiedatum
26-10-2010
Opgenomen in
Misleiding en Bedrog