Water omhoog scheppen

(shovelling water uphill)
14 minuten
Leestijd:
Het mooie en het dramatische van de uitdrukking in de titel is – mijn geheugen zegt mij dat ik ze heb geleerd van James Randi – dat je weet dat er nooit een eind aan komt, wat bijvoorbeeld niet geldt voor ‘Dweilen met de kraan open’ want dat suggereert een oplossing, namelijk de kraan vinden en die dichtdraaien. Bij ‘Water omhoog scheppen’ denk ik altijd aan een waterval: je staat beneden en met een schopje ben je dapper water naar boven aan het gooien. Niets doen is veel erger en dus doe je het maar. Er zijn natuurlijk wel zogenaamd ‘structurele oplossingen’ te bedenken, bijvoorbeeld een dam bouwen, maar dat overstijgt de mogelijkheden van een arme eenling en dus schep je maar opwaarts, gedreven door een nobel doel.

Deze openingsparagraaf zal, vermoed ik, niet meteen als nummer een naar boven komen op het jaarlijks positiefdenkenfestival. Maar wie vreest dat er een litanie volgt waarin de oude man klaagt en zaagt, tot het bezoekuur eindelijk voorbij is, kan ik geruststellen. Over de toch wel lange periode dat SKEPP een plek in mijn leven heeft gehad (en nog altijd heeft, zij het op een iets andere manier zoals ik hoop uiteen te zetten) heb ik een aantal zaken niet én wel zien veranderen die er vooral voor zorgen dat we ons vandaag in een andere situatie bevinden. Het is dus zeker niet de eeuwige herhaling van hetzelfde maar dat belet niet, denk ik, dat het omhoog scheppen onderdeel zal blijven uitmaken van de bezigheden van de skepticus.

Wat heb ik niet echt zien veranderen?

De gratis krant Metro heeft nog altijd zijn horoscoopje – dat wel akelig precies kan zijn, in de editie van zaterdag 18 augustus 2018 lees ik: “Op het werk komen een aantal veranderingen die ook jouw financiële status kunnen beïnvloeden”. Ongelofelijk, ik ga met emeritaat, een serieuze verandering, en ik krijg een pensioen in plaats van een loon, veel preciezer kan het niet zijn. En Weekend Knack blijft zweren bij de Chinese horoscoop en de lijst kan zonder probleem verder aangevuld worden. Lokaal lijkt er niet zoveel veranderd en, als ik, naast Wonder en is gheen Wonder, Skepter en The Skeptical Inquirer doorlees, dan lijkt ook in het buitenland, dichtbij en veraf, alles nog steeds hetzelfde. Daarentegen lijken de aliens ons voorlopig wat moe te zijn want communicatie via graan- en andere cirkels staat op een laag pitje. Ik laat het met genoegen over aan de sociologen om dit allemaal in kaart te brengen en al of niet vast te stellen of er ‘modeverschijnselen’ bestaan (wat ik zou durven vermoeden), of er zaken definitief verdwijnen (zijn er nog veel bloeden zweettranende Madonnabeelden?) en of globaal gesproken de waterval in kracht toeneemt of eerder wat afzwakt (om in de beeldspraak te blijven).

Wat wel duidelijk een verandering heeft gebracht is de impact van de sociale media. Maar wat ik mij wel afvraag is of dit een fundamentele verandering is. De opvattingen hierover zijn voldoende bekend. Gaat het alleen maar om een ‘hoor- en zichtbaar maken’ van wat al leeft? Net zoals er niet persé een toename van racisme in de maatschappij hoeft te zijn omdat er nu zo veel racistische tweets de wereld in worden geslingerd. We horen wat we vroeger niet hoorden maar er wel al was. Of gaat het toch om veel meer? Wie ‘ja’ denkt, denkt in eerste instantie aan schaal, volume en snelheid. Een bericht kan in principe wereldwijd viraal gaan, dat is een orde van grootte die we nog nooit hebben meegemaakt en dat zorgt er zeker voor dat de impact groter moet zijn. Maar volume en snelheid lijken dan eerder een tegengesteld effect te hebben: door het aantal berichten en de overvloed ervan verzuipen we, wordt het geheugen korter en korter en vergeten we meer en meer. Evenwel heeft snelheid een pervers neveneffect en dat is dat de tijd nodig om een bericht te controleren steeds korter wordt en dus onmogelijker om uit te voeren. Ligt hier één van de fundamentele oorzaken van het succes van het beruchte ‘fake’ news? Of, anders uitgedrukt, door het verschil in tijd – een tweet is quasi onmiddellijk de wereld inen rondgestuurd maar de controle vraagt veel meer tijd – ontstaat er een ‘decalage’ waardoor de kritische stem onvermijdelijk achterop hinkt. Een concreet voorbeeld is natuurlijk Donald Trump: om het andere journaal is er een totaal gekke tweet en een maand later lees ik in de New York Review of Books een uitstekende, intellectueel doordachte evaluatie. Zo bekeken, lijkt dit inderdaad een perfecte omgeving te zijn om complottheorieën allerhande te laten gedijen (zie hiervoor het boek Achterdocht tussen feit en fictie van Brecht Decoene).

Het moge duidelijk zijn dat ik hier geen doorwrochte analyse presenteer, dat vraagt veel meer werk, en is zeker niet uit te drukken in tweets of het moeten er een paar duizend zijn. (Toch even meegeven: een boek telt gemakkelijk 450.000 tekens en een tweet maximum 280 dus een boek stemt overeen met ongeveer 1600 tweets.) Dat alles gezegd zijnde, één ding staat helaas wel als een paal boven water: de waterval is zeker niet opgedroogd en stort zich nog steeds met graagte in de diepte over ons heen.

Wat heb ik wel zien veranderen?

Uit het voorgaande zou je kunnen besluiten dat het effectief alleen maar meer van hetzelfde is. Toch heb ik een paar dingen zien veranderen die mij hoopvol stemmen. Ik som er drie op, waarbij ik in eerste instantie kijk naar Vlaanderen en mij beperk tot die thema’s die voor mij persoonlijk van grote betekenis zijn. De focus zal op het kritisch denken liggen en de wetenschap in het algemeen. Dat betekent dat ik in deze tekst geen aandacht zal besteden aan één van de belangrijkste bijdragen van SKEPP, namelijk de succesvolle strijd tegen de alternatieve geneeswijzen, waarin Wim Betz zo’n cruciale rol heeft gespeeld en speelt. Ik ben geen expert ter zake en dus heb ikzelf hiertoe weinig bijgedragen, reden dat ik dit onderwerp graag aan anderen overlaat.

In de eerste plaats zie ik een toenemende interesse voor het argumenteren, discuteren en kritisch denken. Op zijn minst is de discussie gelanceerd om bijvoorbeeld in het middelbaar onderwijs hieraan meer aandacht te schenken. Ik denk hierbij aan het Gemeenschapsonderwijs dat in haar plan voor ‘Actief burgerschap’ kritisch denken expliciet heeft opgenomen: “Burgerschapseducatie op school betekent dat leerlingen … kritisch denken over hun eigen rol in de maatschappij”. Het is ook aanwezig in alle initiatieven om filosofie en daarmee samenhangend argumentatie en kritisch denken een plaats te geven in de school. Er zijn alle initiatieven in verband met filosoferen met kinderen, er is VEFO dat ijvert voor een Vlaams Eigentijds Filosofie Onderwijs en er is natuurlijk het LEF (Levensbeschouwing, Ethiek en Filosofie) concept van Vlaams filosoof Patrick Loobuyck. Het mag uiteraard nog veel meer zijn maar een begin lijkt toch gemaakt te zijn. Eerlijk, ik droom van de dag dat alle leerlingen mogen kennismaken met Quintilianus en zijn boek De opleiding tot redenaar en met Cicero en zijn boek De ideale redenaar, want, echt waar, als het op argumenteren en debatteren aankomt staat alles daar al te lezen. In de tweede plaats zie ik ook in het academisch onderzoek een groeiende aandacht voor het kritische denken. Nieuw is dat niet echt want argumentatieleer heeft altijd wel deel uitgemaakt van een degelijk universitair filosofiecurriculum. Bovendien mag hier wel vermeld worden dat, ten eerste, België een belangrijk aandeel heeft gehad in de ontwikkeling van de nieuwe argumentatietheorie in de handen van Chaïm Perelman en Lucy Olbrechts-Tyteca, van wie het eerste boek al in 1958 is verschenen, en dat, ten tweede, de belangrijkste leerling van Perelman niemand minder was dan Leo Apostel. Maar als het op de relatie aankomt met pseudo- en parawetenschappen, kan het wat tegenvallen. Gelukkig is er nu het recente werk, samengesteld door Massimo Pigliucci en Maarten Boudry, The Philosophy of Pseudo-Science (2013), waaraan ik een hoofdstuk heb mogen bijdragen precies over argumentatie en pseudowetenschap.

Wie echter tegen mij ‘academisch onderzoek’ zegt, zegt meteen ook de ‘doorvertaling’ van dat wetenschappelijk en/of filosofisch werk naar het bredere publiek toe en dan denk ik in de eerste plaats aan de volgende basiswerken die in geen skeptische bibliotheek mogen ontbreken: het succesvolle hoorcollege van Johan Braeckman voor Home Academy over kritisch denken, het welbekende boek van Johan Braeckman en Maarten Boudry De ongelovige Thomas heeft een punt en Illusies voor gevorderden, opnieuw van Maarten Boudry.

In de derde plaats ten slotte – en dit is misschien wel de belangrijkste verandering – is er de verschuiving in de relatie(s) tussen wetenschap en maatschappij. Er ligt een wereld van verschil tussen in de krant of op de smartphone het bericht lezen dat in Genève het Higgs boson ‘gevonden’ is en via dezelfde kanalen vernemen dat het klimaat naar een ‘point of no return’ evolueert, zoals recent werd beweerd. Mag ik het zo uitdrukken? Bij het eerste bericht zal een doorsnee burger zich afvragen of het geld voor zo’n onderzoek niet beter kan besteed worden maar bij het tweede bericht zal de reactie zijn waarom men daar niets aan doet. Het komt, om de klassieke uitdrukking te gebruiken, dichter bij huis. Daar komt bij dat er vandaag een aantal van die thema’s te vinden zijn: energievoorziening, in het bijzonder kernenergie tegenover groene energie, voedsel, met de ggo-problematiek voorop, digitalisering en robotica, met daaraan gekoppeld privacy en realtime monitoring, om de voornaamste te noemen. Nog los van de complexiteit van die thema’s, is de situatie waarmee een doorsnee burger wordt geconfronteerd deze: je hoort of leest de opinie van expert A, vervolgens hoor je of lees je de opinie van expert B en, quasi altijd, spreken de twee elkaar glansrijk tegen. Wat word je als mens te midden van andere mensen verwacht te doen? De schouders ophalen onder het motto “We zien wel” of zoeken naar instrumenten om de argumenten van A en B te kunnen evalueren en zo tot een (doorgaans voorlopig maar anders kan het niet) besluit te komen? Om in de argumentatieve sfeer te blijven, die vorige zin was honderd procent retorisch!

Hoe heeft dit alles mijn eigen houding veranderd?

Mijn vakgebied is de filosofie van de wiskunde. Ik houd mij bezig met filosofische vragen rond oneindigheid in de wiskunde en de al of niet noodzakelijkheid van dat begrip maar ook over de praktijk van de wiskundige en de zoektocht naar een bewijs en de overtuigingskracht van zo’n bewijs. Op het eerste gezicht lijkt dit mijlen, zo niet lichtjaren ver af te staan van wat SKEPP bezig houdt. Op het tweede gezicht is dat niet zo want het wiskundig bewijs geldt als het model bij uitstek voor een wijze van argumenteren die absoluut kan zijn. Wie een wiskundig bewijs doorneemt kan, als het correct is, echt niet beweren “Mja, ‘k weet het niet, ’t zit wel goed ineen maar ik heb zo mijn twijfels”. De tegenvraag is dan simpelweg waar de fout in het bewijs zit. Daarmee is de band gelegd met argumentatie waarover ik het had in de vorige sectie. En, ik moet eerlijk zijn, in mijn beginjaren als jeugdig skepticus was ik er diep van overtuigd dat je mensen finaal kon overtuigen. Met andere woorden, een astroloog wijzen op alle inconsequenties en tegenstrijdigheden zou toch moeten volstaan om hem of haar van idee te laten veranderen. Hoeft het gezegd dat ik van een bijzonder koude kermis ben thuisgekomen, zeg maar een vrieskermis? Vanaf dat ogenblik heb ik begrepen dat het niet zozeer gaat om het overtuigen als wel om het aanwezige publiek argumenten aan te reiken. Ik ben er zeker van dat elke skepticus lezingen heeft meegemaakt waar iemand uit het publiek de vraag stelt: “Ik weet wel dat astrologie ongelofelijke onzin is maar ik heb een nonkel/tante (noot: die is er blijkbaar altijd!) die er wel in gelooft en ik weet niet hoe ik mij moet verdedigen”. Daar deed ik het voor maar na een aantal jaren komt er toch een zekere vermoeidheid die zich manifesteert omdat, argumentatief gesproken, de herhaling domineert. Je kent al de argumenten die zullen komen en hoe erop gereageerd zal worden. Dat heeft er mij toe gebracht een artikeltje te schrijven “Hoe argumenteren met para’s en pseudo’s?”, verschenen in 1988. Jawel, ondertussen al dertig jaar geleden!

Geleidelijk aan ben ik geboeid geraakt door het volgende thema: als het inderdaad zo is dat quasi alles wat onder para en pseudo terechtkomt, onzin is, hoe komt het dan dat zo veel mensen er toch geloof blijven aan hechten? Als we de hypothese dat mensen te dom zijn om te helpen donderen even opzij mogen schuiven (wegens bijvoorbeeld te gemakkelijk) dan wordt de kwestie hoe dit gedrag kan verklaard worden. Wat ik heb mogen meemaken is dat, in de loop van mijn carrière, meer en meer elementen werden verzameld die tot een antwoord zouden leiden, namelijk dat het menselijk denkvermogen doorheen de evolutie zich op een curieuze en verrassende manier heeft gevormd met alle gevolgen vandien. Het is toch met enige trots dat ik mag vermelden dat in mijn logicahandboek voor de eerstejaars aan de VUB, waarvan de eerste uitgave in 1991 is verschenen, namen als P. C. Wason, Jonathan Evans, Amos Tversky en Daniel Kahneman voorkwamen. Het zoeken naar bevestiging in plaats van weerlegging, het verkeerd inschatten van waarschijnlijkheden, waaronder de drogreden van de gokker (als een muntstuk tien keer kop na elkaar oplevert, moet de volgende worp wel munt zijn), het ankereffect (de eerste indruk stuurt het verdere denkproces), enzoverder, kwamen allemaal ter sprake. Het doet dan ook oprecht deugd om te zien dat Kahneman met zijn boek Ons feilbare denken een mooi succes heeft gekend: eindelijk is dit materiaal tot een breder publiek doorgedrongen.

Dat alles heeft in mijn geval geleid tot een breed toegankelijke lezing onder de titel “Waarom vergissen wij ons zo vaak? Over optische, akoestische en cognitieve illusies”, waarvan de ‘oerversie’ dateert van 1994. Twee elementen wil ik hierover graag vermelden.

Het eerste is dat het heerlijk blijft om mensen te zien ‘vechten’ met het Monty Hall probleem of de verbazing op de gezichten wanneer het verjaardagsprobleem weer eens lukt. Een korte toelichting. Het Monty Hall probleem, ook bekend als het driedeurenprobleem, schetst de volgende situatie. Je hebt drie dozen A, B en C en je weet dat in één doos een prijs zit, in de andere twee niets. Je mag een eerste keuze maken en stel dat je A kiest. Iemand deelt mee dat zij weet waar de prijs zit en één van de dozen die je niet hebt gekozen zal openen waarin geen prijs zit. Doos C gaat open en, inderdaad, die is leeg. Nu komt de hamvraag: wil je bij A blijven of zou je liever B hebben? Het ‘spontane’ antwoord is dat wisselen niets uitmaakt. Beide dozen hebben één kans op twee om de prijs te bevatten dus waarom zou je wisselen? Het correcte antwoord is dat je moet wisselen want daardoor verdubbel je jouw kansen. Ik verwijs graag naar mijn artikel “Meer weten, minder kansen” uit 2008 in dit tijdschrift voor een moedige poging tot uitleg. Het verjaardagsprobleem vraagt wat de kans is dat er in een groep mensen twee op dezelfde dag en maand geboren zijn. Het klinkt ongelofelijk maar als je 23 mensen bij elkaar hebt is de kans al 50% en heb je er 50 of meer dan is de kans groter dan 99%!. Om een idee te krijgen hoe je dit moet aanpakken, gebruik ik een voorbeeld met kleinere getallen. Stel dat je een (eerlijke) dobbelsteen hebt en je gooit die zes keer na elkaar op. Wat is de kans dat je tweemaal eenzelfde uitkomst hebt? Bekijk het negatief: wat is de kans dat ze allemaal verschillend zijn? Vermits er 6 uitkomsten mogelijk zijn en we 6 keer gooien, moeten de 6 mogelijkheden allemaal voorkomen. In totaal krijg je 6! = 6.5.4.3.2.1 = 720 mogelijkheden. Maar het totaal aantal mogelijke uitkomsten is 6 voor de eerste worp, 6 voor de tweede worp, …, dus 66 = 46.656. Dat geeft een verhouding van 720/46.656 = 0,015 of 1,5%. De kans dat het niet zo is dus de kans om op zijn minst twee dezelfde uitkomsten te hebben is dan 100% - 1,5% = 98,5%. Stel je nu een dobbelsteen voor met 365 kanten en je hebt de link met het verjaardagsprobleem.

Het tweede element is dat het mij opvalt dat er bij de optische illusies doorgaans grote eensgezindheid bestaat, maar niet bij de akoestische illusies. De fameuze Shepard toon is een mooi voorbeeld. Deze kunstmatige toon is de auditieve tegenhanger van een bekende optische illusie. Een cilinder waarop een opwaartse spiraal is getekend en die ronddraait, creëert de illusie dat de spiraal omhoog blijft gaan. Op dezelfde wijze doorloopt de Shepard toon een octaaf en herhaalt die beweging maar de illusie die wordt gewekt is die van een toon die blijft stijgen. Nu is het wel zo dat een flink deel van het publiek weliswaar een stijgende toon hoort maar een even flink deel hoort een dalende of gelijkblijvende toon! Het moet onderzocht worden, maar dit curieuze fenomeen lijkt mij een bevestiging van het feit dat we in eerste instantie in een visuele en niet in een auditieve cultuur leven, niettegenstaande de gigantische hoeveelheid muziek die op ons losgelaten wordt. Om Sherlock Holmes te parafraseren: we horen wel maar we luisteren niet, of beter, men heeft ons niet geleerd wat het betekent om te luisteren.

Besluit

Als ik mag zou ik zeer beknopt willen besluiten en terugkeren naar de titelmetafoor. Neen, de waterval zal niet stoppen, misschien verschuift de bedding een beetje naar links of naar rechts, slijt de erosie hier of daar de oever wat uit, maar het water stort gestadig naar beneden en ja, we zullen water blijven omhoog scheppen, geen andere keuze, maar dan wel in het volle besef dat de kwaliteit van de schop al merkelijk verbeterd is en nog altijd kan verbeterd worden. Laat dit de analyse en het besluit zijn van een wat vermoeide maar niettemin hoopvolle skepticus!

Publicatiedatum
18-09-2018